200907483/1/R3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rotterdamsche Financiering Maatschappij B.V. (hierna: RFM), gevestigd te Wassenaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dôme Vastgoed Wassenaar B.V., gevestigd te Wassenaar,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
de raad van de gemeente Geertruidenberg,
verweerder.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Dombosch" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben RFM, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2009, Dôme Vastgoed bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2009, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009 en [appellante sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2011, waar RFM, Dôme Vastgoed, [appellante sub 3] en [appellante sub 4] (hierna in enkelvoud: [appellante sub 3]), alle vertegenwoordigd door mr. M.L. van 't Hof en H. van Haastrecht, en de raad, vertegenwoordigd door A. Posset, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het beheer en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein "Dombosch". Het plan heeft voornamelijk een consoliderend karakter.
De beroepen van RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3]
2.2. Zowel RFM als Dôme Vastgoed zijn eigenaar van het perceel met opstallen aan de Steurweg 8 te Raamsdonksveer. [appellante sub 3] is huurder van dit perceel met bijbehorende opstallen.
RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] betogen allereerst in het algemeen dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsactiviteiten van de reeds op het perceel aanwezige bedrijven. Als gevolg van het plan wordt de bedrijfsvoering van deze bedrijven, wat betreft toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden, onevenredig beperkt.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein. Zo heeft de raad rekening gehouden met de mogelijkheden voor intensivering en optimalisatie van het huidige bedrijvenaanbod. Het voorgaande komt volgens de raad tevens terug in het uitgangspunt van het plan: het vastleggen van het bestaande vergunde gebruik en waar mogelijk uitbreiding van de gebruiks- en bouwmogelijkheden toestaan.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Vaststaat dat er geen concrete uitbreidingsplannen ten aanzien van het perceel gelegen aan de Steurweg 8 te Raamsdonksveer bestaan. De raad hoefde daarmee bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden. In dit licht bezien is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de op grond van het voorheen geldende plan bestaande ontwikkelingsmogelijkheden te beperken, waarbij het reeds bestaande en vergunde gebruik als uitgangspunt is genomen. Hierbij acht de Afdeling tevens van belang dat RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] in de stukken noch ter zitting aannemelijk hebben gemaakt dat er zodanige beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden op het perceel ontstaan dat sprake is van een onevenredige beperking.
2.3. RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] betogen dat ten onrechte geen volumineuze detailhandel op hun perceel is toegestaan. Volgens hen dient de raad rekening te houden met de door hen beoogde toekomstige ontwikkelingen op het gebied van volumineuze detailhandel. Bovendien is volumineuze detailhandel op naastgelegen percelen wel toegestaan.
2.3.1. De raad wijst erop dat de zone voor volumineuze detailhandel in het voorontwerp van het plan in 2003 weliswaar groter was dan in het thans vastgestelde plan is neergelegd, maar dat in een door het provinciebestuur naar voren gebrachte inspraakreactie was aangegeven dat de voor volumineuze detailhandel aangewezen zone te groot was in relatie tot de grootte en behoefte van de gemeente. De raad onderschrijft deze opvatting van het provinciebestuur, waardoor in het vastgestelde plan een kleinere zone is opgenomen.
2.3.2. Het bedrijventerrein "Dombosch" dient als lokaal bedrijventerrein in een landelijke regio te worden aangemerkt. Als gevolg hiervan acht de raad het niet wenselijk dat binnen een groter gebied dan in het plan opgenomen volumineuze detailhandel wordt toegestaan. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] hebben geen concrete ontwikkelingsplannen ten aanzien van volumineuze detailhandel op hun perceel. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de aanduiding 'volumineuze detailhandel' aan het perceel Steurweg 8 te Raamsdonksveer.
2.4. RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] voeren daarnaast aan dat de in het plan vereiste minimale bouwhoogte bij bedrijfsgebouwen een te grote beperking vormt voor de door hen beoogde ontwikkelingen op het perceel.
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' op het perceel van RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] van toepassing is. Binnen het artikel dat betrekking heeft op de bestemming "Bedrijventerrein", te weten artikel 3 van de planregels, is geen bepaling opgenomen die betrekking heeft op de minimale bouwhoogtes van bedrijfsgebouwen. In zoverre mist het betoog van RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] feitelijke grondslag.
2.5. RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] betogen dat het in het plan opgenomen maximum van 40% van het totale bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van onzelfstandige kantoren onvoldoende is voor een hedendaagse kantoorindeling. In dit kader is van belang dat er reeds een aantal bedrijven op het terrein is gevestigd, dat niet voldoet aan voornoemd maximumpercentage.
2.5.1. De raad brengt naar voren dat overeenkomstig provinciaal beleid, dat door de raad wordt onderschreven, nieuwvestiging van zelfstandige kantoren niet in het plan is toegestaan. Onder bepaalde in het plan nader omschreven voorwaarden zijn onzelfstandige kantoren wel toegestaan, waarbij in hoofdzaak geldt dat een onzelfstandig kantoor ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het bedrijf. Volgens de raad moet deze onzelfstandigheid ook zichtbaar zijn dan wel kunnen worden aangetoond. In zoverre is het opnemen van een maximumpercentage ten behoeve van onzelfstandige kantoren niet onredelijk, aldus de raad.
2.5.2. Ingevolge artikel 1.34 van de planregels wordt onder een onzelfstandig kantoor verstaan een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder i, geldt dat binnen de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, waarbij de oppervlakte van deze onzelfstandige kantoren niet meer mag bedragen dan 40% van het totale bedrijfsvloeroppervlak.
2.5.3. Overeenkomstig de als toetsingskader fungerende criteria uit de provinciale beleidsbrief "Handleiding voor Ruimtelijke Plannen: Bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel" is het vestigen van zelfstandige kantooractiviteiten op een bedrijventerrein niet toegestaan. Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder i, van de planregels behoort het vestigen van onzelfstandige kantoren binnen deze bestemming wel tot de mogelijkheden, waarbij een maximumpercentage van 40% van het totale bedrijfsvloeroppervlak geldt. De Afdeling is van oordeel dat het standpunt van de raad dat een onzelfstandig kantoor een ondergeschikt onderdeel vormt van en ten dienste staat aan een bedrijf en dit in de uiterlijke verschijningsvorm van een bedrijf ook zichtbaar dient te zijn, niet onredelijk is. De raad heeft dan ook in redelijkheid ten behoeve van onzelfstandige kantoren een maximumpercentage van 40% van het totale bedrijfsvloeroppervlak in het plan kunnen opnemen. Hierbij is tevens van belang dat RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] in de stukken noch ter zitting aannemelijk hebben gemaakt dat het maximumpercentage van 40% niet toereikend is voor een hedendaagse kantoorindeling.
2.6. RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] betogen dat de in de planregels bij nieuwvestiging neergelegde maximale kavelgrootte van 5.000 m² onwenselijk is. Een eventuele herverdeling of verkoop van een deel van het perceel wordt hierdoor feitelijk onmogelijk gemaakt waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden en de daaraan gekoppelde waarde van de gronden verminderen. Voorts achten RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] de in de planregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid om bedrijven toe te staan met een kavelgrootte van maximaal 15.000 m² onvoldoende om tot een efficiënte groei binnen het bestaande gebied te kunnen komen. De belangen van RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] worden hierbij onvoldoende in ogenschouw genomen.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de in het plan opgenomen kavelindeling voldoende rekening is gehouden met zowel de huidige op het perceel aanwezige als de toekomstige bedrijven. Uitgangspunt van het plan is dat de huidige bedrijven zo min mogelijk in de huidige ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven in het plan zijn opgenomen, aldus de raad.
2.6.2. Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder l, van de planregels, voor zover hier van belang, bedraagt de kavelgrootte bij nieuwvestiging maximaal 5.000 m², behoudens de in artikel 3.5.3 geformuleerde ontheffing.
Ingevolge artikel 3.5.3 kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het voornoemd planonderdeel en bedrijven toestaan met een kavelgrootte van maximaal 15.000 m², mits wordt voldaan aan de in dat artikel nader omschreven voorwaarden.
2.6.3. Ingevolge het provinciaal beleid, zoals geformuleerd in de provinciale beleidsbrief "Handleiding voor Ruimtelijke Plannen: Bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel" geldt voor ruimtelijke plannen voor bedrijventerreinen gelegen in een landelijke regio met een lokale functie dat bij nieuwvestiging aan het uitgangspunt van een maximale kavelgrootte van 5.000 m² moet worden voldaan. De raad sluit zich wat dit betreft bij het provinciaal beleid aan. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad in artikel 3.1.3, aanhef en onder I, van de planregels heeft vastgelegd dat bij nieuwvestiging van bedrijven deze maximale kavelgrootte geldt.
Ten aanzien van de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om door middel van artikel 3.5.3 ontheffing te verlenen en bedrijven toe te staan waarbij een kavelgrootte van maximaal 15.000 m² geldt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nog grotere kavels niet passen bij het lokale karakter van het bedrijventerrein en dat voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijven binnen het plan aanwezig zijn. Voorts is van belang dat RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] in de stukken noch ter zitting aannemelijk hebben gemaakt dat hun belangen door voornoemd planvoorschrift onevenredig worden geschaad.
2.7. In hetgeen RFM, Dôme Vastgoed en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit, voor zover bestreden, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011