201007698/1/H1.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 7 juli 2010 in zaak nr. 08/2266 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college).
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het college [appellant] op straffe van bestuursdwang gelast twee tourcaravans en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de bewoning op de [locatie], te Eindhoven te verwijderen of te laten verwijderen.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het besluit van 10 januari 2007 op de caravan van de dochter ziet, het besluit in zoverre herroepen en dat besluit voor het overige, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Brouwer en mr. H.B.G. Aarninkhof, beiden advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bijzondere omstandigheden het college noopten om in dit geval van handhavend optreden af te zien.
2.1.1. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij ten tijde van het besluit van 10 januari 2007 geen vervangende huisvesting had, omdat het door hem bewoonde chalet aan de Quinten Matsijslaan te Eindhoven in april 2006 is verwijderd ten behoeve van woningbouw en hem geen redelijk woonalternatief is geboden, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden niet tot de conclusie geleid dat handhavend optreden tegen de caravan zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college in verband daarmee daarvan behoorde af te zien.
Het plaatsen van de caravan op het perceel aan de Borneolaan was in strijd met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "'t Wasven B" op dat perceel rustende bestemming "openbare en/of bijzondere gebouwen". Dat op het perceel op de Borneolaan, naar gesteld, voldoende ruimte is voor de plaatsing van de caravan is evenmin een bijzondere omstandigheid die het college noopte om van handhavend optreden af te zien. Dit geldt evenzeer voor de gestelde omstandigheid dat de woonwagenbewoners op het woonwagencentrum naast de Borneolaan geen bezwaar tegen plaatsing ervan hebben.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant], als door het college verzocht, bestaat die evenmin. [appellant] heeft, door hoger beroep in te stellen, geen onredelijk gebruik van procesbevoegdheid gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011