ECLI:NL:RVS:2011:BP5437

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007453/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van vergoeding voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 juli 2010 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam van zijn verzoek om herziening van een vastgestelde vergoeding voor verleende rechtsbijstand. De raad had op 9 oktober 2008 het verzoek van mr. R.S. Pot om herziening van de vergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de appellant niet ontvankelijk was, omdat uit het bezwaarschrift niet bleek dat het mede namens de appellant was ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bezwaarschrift niet duidelijk maakte dat het ook namens de appellant was ingediend. De Raad van State heeft de relevante wetgeving, met name artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand, in overweging genomen, waarin staat dat het bestuur aan een rechtsbijstandverlener een subsidie verstrekt voor verleende rechtsbijstand. De appellant betoogde dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat het betoog faalde.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.

Uitspraak

201007453/1/H2.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2010 in zaak nr. 09/3275 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft de raad een verzoek van mr. R.S. Pot om herziening van een vastgestelde vergoeding afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2008 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 17 november 2010 en 18 november 2010 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand verstrekt het bestuur aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uit het bezwaarschrift van 16 oktober 2008 blijkt dat mede namens hem bezwaar is gemaakt tegen de weigering van de raad alsnog kosten voor het verrichten van tolkwerkzaamheden te vergoeden.
2.2.1. Bij brief van 8 juli 2008 heeft Pot verzocht om vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. Bij besluit van 17 juli 2008 heeft de raad een vergoeding van € 934,45 toegekend. Bij brief van 18 september 2008 heeft Pot verzocht om alsnog kosten voor het verrichten van tolkwerkzaamheden te vergoeden. Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft de raad dit verzoek afgewezen. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft Pot tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit de brief van 16 oktober 2008 niet blijkt dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek van Pot aan de raad. Het betoog dat het bezwaarschrift aldus gelezen moet worden, nu [appellant] belanghebbende is bij de afwijzing, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het bezwaarschrift zelf moet ten minste af te leiden zijn dat dit mede namens [appellant] is ingediend. Nu uit het bezwaarschrift zelf niet is af te leiden dat het mede namens [appellant] is ingediend, heeft de rechtbank het beroep van [appellant] terecht met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011
362.