201006654/1/H3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2010 in zaak nr. 09/5515 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college onder oplegging van een last onder dwangsom gelast alle goederen die [appellant] heeft opgeslagen op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door T. Timmers, adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Leroi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer (hierna: de APV), voor zover thans van belang, is het verboden op een plaats in de open lucht, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, op te slaan of opgeslagen te houden: oude en nieuwe materialen en stoffen, waaronder mede begrepen al dan niet aan hun bestemming onttrokken werktuigen en machines, motor- en andere rij- en voertuigen, vaar- en vliegtuigen of onderdelen daarvan.
Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.
2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel waarop ten tijde van het besluit van 8 juli 2009 aan de voorkant van het perceel stellages met onder meer stenen, betonplaten en zakken waren geplaatst. Met de rechtbank wordt overwogen dat niet in geschil is dat deze situatie strijd met artikel 84, eerste lid, van de APV oplevert en dat het college derhalve bevoegd was handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die noopten tot het afzien van handhavend optreden. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar in hoger beroep overgelegde foto's, dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat het college tegen gelijke gevallen niet handhavend optreedt als bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt. Zij stelt dat hetgeen zij heeft opgeslagen op het perceel, net als hetgeen is opgeslagen op andere percelen, bedrijfsgerelateerde opslag betreft.
2.5. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college aanleiding dienden te geven af te zien van handhavend optreden. Het door [appellant] in hoger beroep ingenomen standpunt dat de op haar perceel opgeslagen goederen bedrijfsgerelateerde opslag betreffen, volgt de Afdeling niet, nu [appellant] dit standpunt niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit geldt te meer nu uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt dat de vader van [appellant] op de hoorzitting heeft verklaard dat op het perceel geen bedrijf is gevestigd en dat de opgeslagen goederen privé-opslag betreffen. Hieraan doet niet af dat ter zitting bij de Afdeling namens het college is verklaard dat het verslag van de hoorzitting geen letterlijke weergave vormt van hetgeen aldaar is verklaard.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het college met juistheid de gevallen die [appellant] heeft aangevoerd niet als gelijke gevallen heeft aangemerkt. Deze gevallen zien immers, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en door [appellant] niet is weersproken, op percelen waar bedrijfsgerelateerde goederen zijn opgeslagen. De door [appellant] overgelegde foto's bieden geen grond voor een ander oordeel, nu uit deze foto's niet volgt dat de daarop getoonde opgeslagen goederen geen bedrijfsgerelateerde goederen betreffen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011