201006348/1/H3.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2010 in zaak nr. 08/4823 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 23 mei 2008 heeft de minister geweigerd om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de toestemming verleend als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv 2002).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) wordt in deze wet verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, wordt in deze wet verstaan onder verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, meldt de werkgever een persoon die hij wil belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie aan bij het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD).
Ingevolge het derde lid belast de werkgever een persoon eerst met de vervulling van een vertrouwensfunctie, nadat de minister ten aanzien van die persoon een verklaring heeft afgegeven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de AIVD een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge het tweede lid omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op gegevens betreffende:
a. justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens uit politieregisters als bedoeld in de Wet politieregisters;
b. gegevens betreffende deelneming of steunverlening aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden;
c. gegevens betreffende lidmaatschap van of steunverlening aan organisaties die doeleinden nastreven, dan wel ter verwezenlijking van hun doeleinden middelen hanteren, die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde;
d. overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
2.2. [appellant] is aangemeld bij de AIVD voor een veiligheidsonderzoek in verband met de door hem geambieerde vertrouwensfunctie van loodsmedewerker op luchthaven Schiphol. Op grond van dit onderzoek heeft de minister geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van [appellant] erop wijzen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat hij onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
Over de gegevens die uit het veiligheidsonderzoek naar voren zijn gekomen en die aan de weigering aan [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven ten grondslag zijn gelegd, doet de minister vanwege de aard van die gegevens geen inhoudelijke mededelingen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich op basis van de resultaten van het veiligheidsonderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat hij onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
Hij voert aan dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte niet nader heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft volgens [appellant] bovendien miskend dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het door de minister behartigde belang. Hij heeft immers thans geen mogelijkheid meer om op Schiphol werkzaamheden te verrichten, terwijl hij geen criminele antecedenten heeft en niet de intentie heeft zijn taak niet naar behoren uit te oefenen.
2.3.1. Na met toepassing van artikel 87 van de Wiv 2002 van de resultaten van het veiligheidsonderzoek te hebben kennisgenomen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal vervullen.
De Afdeling is van oordeel dat de resultaten van het veiligheidsonderzoek, ondanks het feit dat [appellant] geen criminele antecedenten heeft en hij heeft gesteld niet de intentie te hebben zijn taak niet naar behoren uit te oefenen, de weigering van de verklaring van geen bezwaar kunnen dragen en het, gelet op de aard en inhoud van de gegevens, gerechtvaardigd is dat daarover geen mededelingen worden gedaan. Anders dan [appellant] stelt was de rechtbank derhalve niet gehouden haar oordeel nader te motiveren. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011