200906133/1/R3.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Eckelrade, gemeente Margraten,
2. [appellant sub 2], wonend te Eckelrade, gemeente Margraten,
3. het college van burgemeester en wethouders van Margraten,
4. [appellant sub 4], wonend te Eckelrade, gemeente Margraten,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 14 juli 2009, kenmerk 2009/10922 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Margraten bij besluit van 16 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Eckelrade".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, het college van burgemeester en wethouders van Margraten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2009, beroep ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Margraten heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 1 oktober 2009. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4], in persoon, en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS-rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door P.F. Winkels en M.E.J. Kavouras-Knols, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door F.J.P. Baur en A.A.W. Plönes-Hendrick, beiden werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan strekt hoofdzakelijk tot actualisering van de thans voor de kern Eckelrade geldende bestemmingsplannen.
2.3. Het college heeft het plan goedgekeurd met uitzondering van - voor zover hier van belang - het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" op het bouwvlak zoals dat is opgenomen aan de Dorpsstraat tussen de huisnummers 31 en 35 in Eckelrade, een en ander zoals met rode omlijning op de plankaart is aangegeven. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad in het plan ten onrechte de woningbouwmogelijkheid uit het bestemmingsplan "Eckelrade" van de voormalige gemeente Gronsveld heeft overgenomen zonder daarbij het contourenbeleid in acht te nemen. Nu noch ten aanzien van het verbod van bouwen buiten de rode contour, noch met betrekking tot de afwijkingsmogelijkheden met bijbehorende criteria afweging door de raad heeft plaatsgevonden, verdraagt het plan zich in zoverre niet met een goede ruimtelijke ordening, aldus het college.
2.4. De beroepen van [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders zijn gericht tegen deze onthouding van goedkeuring door het college, waardoor op het perceel tussen de Dorpsstraat 31 en 35 geen woningbouw is toegestaan.
2.5. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat hij de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan in zoverre niet langer op zijn plaats vindt nu ter zake inmiddels overeenstemming met de raad is bereikt en aan de voorwaarden van het contourenbeleid is voldaan. In dat verband heeft het college de Afdeling verzocht om het bestreden besluit in zoverre te vernietigen en zelfvoorziend goedkeuring aan het plan te verlenen.
2.6. Hieruit volgt dat het plan op dit onderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan in zoverre te onthouden, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande, en nu niet is gebleken van belangen van derden die daaraan in de weg staan, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsnog goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" op het perceel tussen de Dorpsstraat 31 en 35.
2.7. [appellant sub 1] en anderen, eigenaren van de percelen aan de [locaties 1 en 2], kunnen zich niet verenigen met de in het plan aan hun percelen toegekende beperkte woonbestemming. Zij hebben allereerst aangevoerd dat het college niet is ingegaan op de door hen ingediende bedenkingen tegen het plan en dat zij ten onrechte niet zijn gehoord door het college.
De Afdeling overweegt dat het college bij het bestreden besluit heeft vastgesteld dat de bedenkingen inhoudelijk overeenkomen met de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze, dat hij zich met het door de raad daarop ingenomen standpunt kan verenigen en dat hij vervolgens nader op dat standpunt is ingegaan. De Awb verzet zich hier niet tegen. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Voorts overweegt de Afdeling dat per 1 juli 2005 de hoorplicht op grond van artikel 27, derde lid, van de WRO is komen te vervallen. Het college was derhalve niet wettelijk verplicht om [appellant sub 1] en anderen te horen alvorens te beslissen omtrent goedkeuring van het plan. [appellant sub 1] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college hiertoe niettemin uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming had moeten overgaan. Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 1] en anderen hebben voorts aangevoerd dat het college niet heeft onderkend dat de raad bij het besluit om geen woonbestemming op te leggen vanwege de geursituatie ter plaatse ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de destijds in voorbereiding zijnde gemeentelijke geurverordening en ten onrechte heeft verwezen naar de bepalingen van het Besluit landbouw milieubeheer. Het college heeft voorts niet onderkend dat bij de besluitvorming van de raad niet inzichtelijk is gemaakt wat de emissiepunten van de in de omgeving van hun woningen gelegen agrarische bedrijven zijn. De agrarische bestemming is in strijd met hun wensen en in weerwil van bestaande en legale agrarische bedrijfsactiviteiten op de percelen voorts gewijzigd in een zeer beperkte woonbestemming. Zo is slechts een gedeelte van het pand aan de [locatie 2] in het bouwvlak wonen ingetekend en het overige deel van het gebouw als bijgebouw, terwijl dit noch uit bouwkundig oogpunt, noch met het oog op stankhinder noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor het perceel [locatie 1], waaraan slechts een bijgebouwenstatus is toegekend in plaats van een woonbestemming. Weliswaar valt dit perceel - in tegenstelling tot [locatie 2] - onder het contourenbeleid uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: POL) maar niet valt in te zien waarom daarvan in dit geval niet kon worden afgeweken. Zij hebben in dat verband nog aangevoerd dat de herziening van het POL van 24 juni 2005 voorziet in de realisatie van woningen buiten de contour. Indien de agrarische bestemming van hun percelen moet worden gewijzigd in een woonbestemming, dient er sprake te zijn van een volwaardige woonbestemming. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheid-, het motiverings-, het gelijkheids-, het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel, aldus [appellant sub 1] en anderen.
2.9. Het college heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat het vanuit planologisch uitgangspunt ongewenst is om ter plaatse extra woningbouw toe te staan, omdat het perceel in kwestie is gelegen buiten de rode contour ingevolge de "POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg" en omdat de door [appellant sub 1] en anderen beoogde woningen bovendien binnen de stankcirkels van in de omgeving gelegen agrarische bedrijven zouden komen te liggen.
2.10. Op 17 december 1999 hebben provinciale staten van Limburg de "Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg" (hierna: POL 1999) vastgesteld. Het POL 1999 bevatte bebouwingscontouren voor de kernen in Zuid-Limburg. In het POL 1999 was vermeld dat de contour diende te worden gezien als een harde lijn die in beginsel niet overschreden mocht worden met nieuwe woon- en bedrijfsbebouwing. De kern Eckelrade maakt deel uit van het gebied waarop het POL 1999 betrekking had en was voorzien van een bebouwingscontour.
Bij de herziening op onderdelen van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 "POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg" (hierna: de POL-herziening), zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg op 24 juni 2005, is de contour rond de kern Eckelrade ongewijzigd gebleven ten opzichte van de contour die is vastgesteld in het POL 1999. De contouren hebben in de POL-herziening geen bindende status meer maar moeten worden aangemerkt als regulier streekplanbeleid. 16 februari 2011In de POL-herziening zijn voorts ruimere mogelijkheden opgenomen voor afwijking van de contour dan in het POL 1999.
2.11. Blijkens de plankaart is in het plan aan de bebouwing op het perceel [locatie 1] geheel, en aan het perceel [locatie 2] gedeeltelijk de status van bijgebouw toegekend. Vast staat dat de beide percelen buiten de rode contour ingevolge de POL-herziening liggen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid met de raad op het standpunt kunnen stellen dat de POL-herziening in de weg staat aan de toekenning van een woonbestemming aan de panden, aangezien hierdoor, onder meer ten koste van het doorzicht naar de omgeving, extra woningbouwmogelijkheden zouden ontstaan, met name in de vorm van de mogelijkheid van het realiseren van een extra woonlaag.
In de door [appellant sub 1] en anderen aangevoerde omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college hierin grond had moeten zien om af te wijken van zijn beleid. Daarbij heeft de Afdeling onder meer in aanmerking genomen dat de beide percelen, anders dan in de door hen genoemde situatie aan de Dorpsstraat 31 en 35, vrijwel aan het einde van de bebouwde kom liggen.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben betoogd dat in het geval aan de panden geen woonbestemming zou worden toegekend, de agrarische bestemming gehandhaafd had moeten blijven, overweegt de Afdeling dat bij milieucontroles in 2000 en 2005 is gebleken dat ter plaatse geen volwaardig agrarisch bedrijf meer werd uitgeoefend en dat de omvang van de activiteiten, waaronder het stallen van enkele paarden, als uitsluitend hobbymatig diende te worden beschouwd. Mede gelet op het feit dat - naar ter zitting niet is weersproken - geen concrete plannen voorliggen voor de vestiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad bij zijn besluitvorming mocht aansluiten bij het bestaande gebruik van de panden in kwestie.
De overige argumenten van [appellant sub 1] en anderen behoeven derhalve geen bespreking meer.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
2.13. [appellant sub 4], die een agrarisch bedrijf exploiteert aan de [locatie 3] in Eckelrade, vreest voor belemmering van zijn bedrijfsvoering door de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" en de aanduiding "hotel/horeca toegestaan (hht, 17p)" voor het perceel Klompenstraat 1 en acht de bestemming in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens hem is ten onrechte de mogelijke belemmering van zijn bedrijfsvoering niet onderzocht, met name gelet op de in het kader van de milieuwetgeving in acht te nemen afstanden en het gemeentelijk beleid ter zake van toerisme en recreatie. Voorts voert [appellant sub 4] aan dat een gedeelte van het voor maatschappelijke doeleinden bestemde terrein op basis van een overeenkomst over grondruil uit 1972 zijn eigendom en bij hem in agrarisch gebruik is. Nu hij niet voornemens is dit gebruik te wijzigen, is het plan volgens hem in zoverre niet uitvoerbaar. De raad en het college hebben ter zake ten onrechte verwezen naar de procedure waarbij vrijstelling is verleend van gebruiksverboden in het voormalige bestemmingsplan. Het college is bovendien onvoldoende ingegaan op zijn bedenkingen, aldus [appellant sub 4].
2.14. Aan het perceel Klompenstraat 1 is de bestemming "Maatschappelijk (M)" toegekend, strekkende tot maatschappelijke doeleinden en de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 13, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden en de daarbij behorende voorzieningen en zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "hotel/horeca toegestaan (hht)" op de plankaart tevens bestemd voor hotel- en horecafaciliteiten in combinatie met maatschappelijke doeleinden. In lid E van artikel 13 is nader bepaald dat ter plaatse het gebruik van de opstallen als hotel, restaurant en/of zaal is toegestaan in combinatie met de in de opstallen mede plaatsvindende maatschappelijke activiteiten.
2.15. Op 10 december 2007 is door het college van burgemeester en wethouders van Margraten aan de stichting Stichting Future Training Henk Schram (hierna: de stichting) vrijstelling verleend van het destijds geldende bestemmingsplan "Eckelrade" voor het uitbreiden van de activiteiten in het pand Klompenstraat 1 te Eckelrade, dat in gebruik was voor activiteiten gericht op de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren, jongerenwerkers en sociaal maatschappelijke organisaties. Bij de vrijstelling is het gebruik van het pand als hotel met 16 kamers en feestaccommodatie toegestaan. De vrijstelling is bij de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2009, in zaak nr.
200805433/1, onherroepelijk geworden.
2.16. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat door [appellant sub 4] niet was uiteengezet waarin de door hem gevreesde belemmering van zijn bedrijfsvoering is gelegen en dat, nu niet in geschil was dat de gronden waarvan [appellant sub 4] stelde zelf eigenaar te zijn blijkens inschrijving in de openbare registers in eigendom waren bij de stichting, er derhalve met de rechtbank van moest worden uitgegaan dat de eigendom bij de stichting berustte. In de enkele stelling van [appellant sub 4] dat de gronden door verjaring ten gevolge van langdurig ongestoord agrarisch gebruik daarvan zijn eigendom zijn geworden ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, nu dit op geen enkele wijze nader is onderbouwd en er geen wezenlijke verandering ter zake ten opzichte van het tijdstip van de uitspraak van 15 april 2009 heeft plaatsgehad.
2.17. Met het plan is beoogd om hetgeen met het eerder genoemde vrijstellingsbesluit ter plaatse aan gebruik mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat het plan op dit punt in aard en omvang geen gebruiksmogelijkheden biedt die afwijken van het gebruik in het verleende, en in rechte onaantastbare, vrijstellingsbesluit. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die het college over de goedkeuring van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afwegingen van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de verzochte vrijstelling en heeft het college daarbij kortheidshalve mogen aansluiten. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2009 en de daaraan ten grondslag liggende stukken volgt dat de door [appellant sub 4] thans in beroep aangevoerde beroepsgronden grotendeels overeenkomen met de in die procedure aangevoerde beroepsgronden. Deze beroepsgronden zijn beoordeeld en hebben niet geleid tot het slagen van het hoger beroep. Niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden ten tijde van het thans bestreden besluit in relevante mate zijn gewijzigd. De Afdeling ziet om die reden geen aanleiding thans anders te oordelen over hetgeen [appellant sub 4] in beroep heeft aangevoerd. In hetgeen [appellant sub 4] ter zitting nog naar voren heeft gebracht over de parkeermogelijkheden ter plaatse, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat toepassing van het plan tot ernstige parkeeroverlast zal leiden.
2.18. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
2.19. Wat betreft het college van burgemeester en wethouders van Margraten en [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Wat betreft [appellant sub 1] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders van Margraten gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 14 juli 2009, kenmerk 2009/10922, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" op het perceel tussen de Dorpsstraat 31 en 35;
III. verleent goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre voor het vernietigde besluit in de plaats treedt;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] ongegrond;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders van Margraten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor het college van burgemeester en wethouders vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011