201006443/1/H2.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Delft,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 mei 2010 in zaak nr. 09/7312 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 3 december 2007 heeft de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag 2007 voor [appellant] herzien en op nihil vastgesteld. Tevens zijn de verstrekte voorschotten van € 1.223,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 september 2009, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar aangemerkt als te zijn gericht tegen het inmiddels genomen besluit van 20 april 2009 over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag 2007 en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 mei 2010, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 6 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2010.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
201006437/1/H2, ter zitting behandeld op 3 februari 2011, waar uitsluitend de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, is verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend.
Ingevolge artikel 26 is een belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2.2. Aan [appellant] is een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 1.223,00 over het jaar 2007. Bij besluit van 3 december 2007 is dit voorschot zorgtoeslag herzien en vastgesteld op nihil vanwege de verblijfsstatus van de partner van [appellant]. Dit heeft geleid tot terugvordering van het reeds uitbetaalde bedrag van € 1.223,00. [appellant] heeft bij brief van 10 december 2007 hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 20 april 2009 is de zorgtoeslag 2007 definitief vastgesteld op nihil. Bij het besluit op bezwaar van 2 september 2009 heeft de Belastingdienst het bezwaarschrift van 10 december 2007 aangemerkt als gericht tegen het besluit van 20 april 2009 en daarop beslist. Het bezwaar is gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald is dat [appellant] voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 februari 2007 aanspraak kan maken op zorgtoeslag. Ter uitvoering daarvan is vervolgens bij geautomatiseerd aangemaakt besluit van 23 september 2009 [appellant] een zorgtoeslag over 2007 toegekend van € 204,00.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval is besloten om met toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir de tegemoetkoming te herzien. Volgens [appellant] kon de Belastingdienst wel op de hoogte zijn van het zogenaamd onrechtmatig verblijf van zijn partner.
2.3.1. Nu [appellant] zich niet heeft verzet tegen de procedurele gang van zaken rond de afhandeling van zijn bezwaarschrift, dient er thans van te worden uitgegaan dat het geschil de vaststelling van de zorgtoeslag over 2007 betreft, alsmede de terugvordering van de reeds uitbetaalde voorschotten over dat jaar. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen is daarbij niet artikel 21 van de Awir van belang, maar artikel 9, tweede lid, van die wet. Deze laatste bepaling ligt ook aan het besluit op bezwaar ten grondslag.
Niet is betwist dat de partner van [appellant] in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2007 niet rechtmatig verblijf hield in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. De Belastingdienst heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] ingevolge het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Awir, geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming zorgtoeslag over deze periode. Hetgeen [appellant] heeft betoogd, kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, te weten toekenning van de zorgtoeslag over de periode vanaf 1 maart 2007. Artikel 9 van de Awir is dwingendrechtelijk geformuleerd en biedt geen ruimte voor verlening van toeslagen aan een belanghebbende met een partner die geen rechtmatig verblijf houdt. In artikel 26 van de Awir is voorts dwingendrechtelijk bepaald dat indien, zoals hier aan de orde, een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst van terugvordering kan afzien. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011