ECLI:NL:RVS:2011:BP4689

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009225/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied Wouw

Op 8 juli 2010 heeft de raad van de gemeente Roosendaal het bestemmingsplan "Buitengebied Wouw" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 7 oktober 2010. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 4 januari 2011, waarbij [verzoekster] werd vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen en de raad door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen. Tijdens de zitting is ook [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.

De voorzitter oordeelt dat het bestemmingsplan voorziet in een woonbestemming voor een voormalige bedrijfswoning aan de [locatie 1] te Moerstraten, die in eigendom is van [belanghebbende]. [Verzoekster] wil voorkomen dat dit plandeel in werking treedt, omdat er een handhavingsprocedure loopt tegen de burgerbewoning. De voorzitter concludeert dat er geen onomkeerbare gevolgen te verwachten zijn voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure. De inwerkingtreding van het plan staat niet in de weg aan handhaving van de voorheen geldende bestemming als bedrijfswoning, mocht het plandeel in de bodemprocedure worden vernietigd.

De voorzitter merkt op dat [belanghebbende] geen (ver)bouwplannen heeft en geen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal indienen voordat er een uitspraak is gedaan. Ook is [verzoekster] geen eigenaar van het perceel en is er geen verwachting dat dit op korte termijn zal veranderen. Gezien de deskundigenadviezen is een bedrijfswoning voor de stoeterij momenteel niet noodzakelijk. Daarom concludeert de voorzitter dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201009225/2/R3.
Datum uitspraak: 7 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Moerstraten, gemeente Roosendaal,
en
de raad van de gemeente Roosendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Wouw" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in een woonbestemming van de voormalige bedrijfswoning aan de [locatie 1] te Moerstraten. Dit perceel, in eigendom van [belanghebbende], is in het verleden kadastraal gesplitst van het perceel [locatie 2] - waar de stoeterij van [verzoekster] is gevestigd - en voor burgerbewoning in gebruik genomen. [verzoekster] wil met het verzoek voorkomen dat het plandeel in werking treedt, omdat tegen de burgerbewoning nog een handhavingsprocedure loopt en de woning dienst kan doen als bedrijfswoning voor de stoeterij.
2.3. De voorzitter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat zich onomkeerbare gevolgen zullen voordoen voordat door de Afdeling uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Daartoe acht hij van belang dat de inwerkingtreding van het plan er niet aan in de weg staat dat handhaving van de voorheen geldende bestemming van het pand als bedrijfswoning nog altijd mogelijk is, indien het plandeel met de woonbestemming in de bodemzaak zou worden vernietigd. Verder heeft [belanghebbende] ter zitting verklaard dat hij geen (ver)bouwplannen heeft voor zijn woning en in ieder geval geen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal indienen voordat door de Afdeling uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Bovendien is namens de raad ter zitting toegezegd dat [verzoekster] terstond wordt geïnformeerd indien gedurende de bodemprocedure niettemin een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal worden ingediend. Voorts is van belang dat [verzoekster] geen eigenaar is van het perceel [locatie 1] en, gezien de opstelling van [belanghebbende], niet de verwachting bestaat dat die eigendom op korte termijn door [verzoekster] zal worden verkregen. Tot slot volgt uit de zich in de gedingstukken bevindende deskundigenadviezen dat een bedrijfswoning voor de stoeterij thans nog niet noodzakelijk is.
2.4. De voorzitter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011
429.