ECLI:NL:RVS:2011:BP3697

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006453/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor bedrijfspand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [appellant sub 2] voor de bouw van een bedrijfspand met kantoorruimte op een perceel in Vijfhuizen. De besluiten tot vrijstelling en bouwvergunning zijn genomen op 22 en 29 december 2008. Tegen deze besluiten heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt, dat door het college op 10 juni 2009 ongegrond is verklaard. De rechtbank Haarlem heeft op 31 mei 2010 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 10 juni 2009 vernietigd, waarna zowel het college als [appellant sub 2] hoger beroep hebben ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak op 4 januari 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", dat een agrarische bestemming voor het perceel voorschrijft. Het college heeft echter vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze vrijstelling verleend is. De rechtbank heeft daarbij ook het provinciaal beleid in overweging genomen, wat door de Raad van State als onterecht wordt beschouwd, omdat [wederpartij] dit niet had aangevoerd in het beroep.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door het provinciaal beleid te betrekken en dat het college de vrijstelling op basis van een ruimtelijke afweging heeft verleend. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] worden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van [wederpartij] wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht aan [appellant sub 2] wordt terugbetaald.

Uitspraak

201006453/1/H1.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
2. [appellant sub 2], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2010 in zaak nr. 09/5715 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 22 december 2008 onderscheidenlijk 29 december 2008 heeft het college aan [appellant sub 2] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfspand met kantoorruimte op het perceel [locatie 1] te Vijfhuizen.
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2009 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 16 juli 2010 en 4 augustus 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem en J. Monster, werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. L.W.B. Devillers, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet in de vervanging van twee bestaande schuren door de bouw van een kantoorgebouw en een bedrijfshal, die zal worden onderverdeeld in vier bedrijfsunits ten behoeve van opslag. Na realisering van het bouwplan wordt op het perceel een oppervlakte van 1100 m² ingenomen door bedrijfsbebouwing.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" omdat op het perceel een agrarische bestemming rust. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college in het besluit op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd waarom vrijstelling is verleend voor realisering van het bouwplan. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college voor het meewerken aan de vrijstellingsprocedure groot gewicht heeft toegekend aan de bijzondere omstandigheden waarin [appellant sub 2] verkeerde, maar dat hiervan ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 10 juni 2009 geen sprake meer was. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het verlenen van vrijstelling in strijd is met het provinciaal beleid en dat de stelling van het college dat agrarisch gebruik van het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen niet meer mogelijk is geen goede grond kan vormen om aan vrijstelling van het bestemmingsplan mee te werken.
2.4. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de bijzondere grond om aan de vrijstelling mee te werken ten tijde van het besluit op bezwaar geheel was komen te vervallen, omdat geen van de bedrijven die bedrijfsruimte huurden op het inmiddels door [appellant sub 2] verkochte perceel aan de [locatie 2] te Badhoevedorp is meeverhuisd naar het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen, heeft miskend dat het belang van [appellant sub 2] niet slechts was gelegen in de herhuisvesting van deze huurders, maar in de verplaatsing van al zijn bedrijfsactiviteiten. Voorts wijzen het college en [appellant sub 2] op de bijzondere ligging van het perceel aan de [locatie 2] te Badhoevedorp, waardoor [appellant sub 2] zijn bedrijfsactiviteiten daar niet onbeperkt voort kon zetten en op het feit dat [appellant sub 2] door vererving eigenaar is geworden van het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen. [appellant sub 2] betwist daarnaast dat geen van de voormalige huurders van bedrijfsruimte aan de [locatie 2] te Badhoevedorp is verhuisd naar het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen.
2.4.1 Ten tijde van het verzoek om vrijstelling woonde [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Badhoevedorp. De op dit perceel aanwezige loodsruimte verhuurde [appellant sub 2] aan niet-agrarische bedrijven. Het college heeft aan het besluit tot verlening van vrijstelling mede ten grondslag gelegd de bijzondere woon- en werksituatie van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Badhoevedorp. In dit verband heeft het college in aanmerking genomen dat dit perceel ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schiphol West e.o" is bedoeld voor luchtvaartgerelateerde functies en inmiddels bekneld is geraakt tussen luchthavengerelateerde bebouwing en bedrijvigheid. Door verlening van de gevraagde vrijstelling kan [appellant sub 2] zijn bedrijfsactiviteiten verplaatsen naar het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen en zal het perceel aan de [locatie 2] te Badhoevedorp kunnen worden ontwikkeld overeenkomstig de bestemming. Geen grond bestaat voor het oordeel van de rechtbank dat het college hierbij uitsluitend het oog heeft gehad op de herhuisvesting van de voormalige huurders van bedrijfsruimte aan de [locatie 2] te Badhoevedorp. Daarnaast is uit de door [appellant sub 2] in hoger beroep overgelegde huurovereenkomst en verklaring van een voormalig huurder van bedrijfsruimte aan de [locatie 2] te Badhoevedorp op te maken dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, enkele huurders wel zullen verhuizen naar de [locatie 1] te Vijfhuizen of dat inmiddels al hebben gedaan. Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat de door het college in aanmerking genomen bijzondere omstandigheden niet meer aanwezig waren ten tijde van het besluit op bezwaar van 10 juni 2009. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. Het college en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de grenzen van het geschil is getreden door te overwegen dat het verlenen van vrijstelling in strijd was met het provinciaal beleid dat is neergelegd in het Streekplan Noord-Holland Zuid en de daarop gebaseerde leidraad "Vrijkomende Agrarische Bebouwing".
2.5.1. Dit betoog slaagt. Uit de stukken, waaronder het ingediende beroepschrift en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank, blijkt niet dat [wederpartij] heeft aangevoerd dat het college de vrijstelling in strijd met het provinciaal beleid heeft verleend. Door de verenigbaarheid van het besluit van 10 juni 2009 met het provinciaal beleid ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat partijen die verenigbaarheid aan de orde hebben gesteld, te onderzoeken en te overwegen dat het bouwplan in strijd is met provinciaal beleid, terwijl ook naar aanleiding van andere gronden geen aanleiding bestond om dat te doen, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten het geschil getreden.
2.6. Het college en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de stelling van het college dat agrarisch gebruik van het perceel niet meer mogelijk is geen goede grond kan vormen om aan vrijstelling van het bestemmingsplan mee te werken, ten onrechte voorbij is gegaan aan de aan het besluit tot verlening van vrijstelling ten grondslag liggende planologische afwegingen. Voorts hebben zij aangevoerd dat de rechtbank met deze overweging buiten de grenzen van het geschil is getreden.
2.6.1. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank blijkt dat [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd dat [appellant sub 2] een deel van het perceel aan de [locatie 1] te Vijfhuizen heeft verkocht en hierdoor zelf het gebruik van het perceel overeenkomstig de agrarische bestemming onmogelijk heeft gemaakt. De rechtbank is derhalve niet buiten de grenzen van het geschil getreden door de mogelijkheden van het perceel voor agrarische gebruik in het geschil te betrekken.
Door te onderzoeken of het college voldoende heeft gemotiveerd of zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming objectief bezien nog mogelijk is, heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat de vrijstelling niet met toepassing van de zogenoemde toverformule is verleend. In het kader van de aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag gelegde planologische afweging heeft het college de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan beoordeeld. Hierbij heeft het college de stedenbouwkundige inpassing, de verkeersaantrekkende werking en de te verwachten milieuhinder van het bouwplan beoordeeld. Daarnaast is in aanmerking genomen dat het perceel zich door de beperkte omvang niet meer goed leent voor vestiging van een agrarisch bedrijf. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de ongunstige agrarische perspectieven voor het perceel ten onrechte als bijkomende omstandigheid in de ruimtelijke afweging heeft betrokken. Het betoog slaagt.
2.7. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling, in het licht van hetgeen [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd, als volgt.
2.8. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.6.1, is het in bezwaar gehandhaafde besluit tot verlening van vrijstelling gebaseerd op een ruimtelijke afweging. Nog daargelaten de vraag of [appellant sub 2] onder valse voorwendselen een verzoek om vrijstelling heeft ingediend, zoals [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd, wordt in hetgeen [wederpartij] overigens in beroep heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het college op basis van de ruimtelijke afweging niet tot verlening van vrijstelling had kunnen komen. Gelet hierop wordt het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 10 juni 2009 alsnog ongegrond verklaard.
2.9. Nu de hoger beroepen gegrond zijn, bestaat aanleiding te bepalen dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht terugbetaalt. Van het college wordt geen griffierecht geheven.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 mei 2010 in zaak nr. 09/5715;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
457-604.