ECLI:NL:RVS:2011:BP3691

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907541/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.A. Hagen
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "De Statie" door college van gedeputeerde staten van Zeeland

Op 1 september 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland besloten tot goedkeuring van het bestemmingsplan "De Statie", dat door de raad van de gemeente Hulst was vastgesteld op 18 december 2008. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners en een tuincentrum, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de realisatie van het voorziene complex aan de Steensedijk leidt tot verlies van privacy en uitzicht, en dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Het college van gedeputeerde staten stelt echter dat de ontwikkeling van het gebied een functioneel versterkt gebied zal creëren en dat de raad rekening heeft gehouden met de belendende bebouwing. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 18 oktober 2010 behandeld en geconcludeerd dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden onderdelen van het plan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 9 februari 2011.

Uitspraak

200907541/1/R2.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Hulst,
2. [appellanten sub 2], wonend te Hulst,
3. [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Hulst,
4. [appellanten sub 4], h.o.d.n. Life & Garden Hulst (hierna in enkelvoud: Life & Garden Hulst), gevestigd te Hulst,
5. [appellante sub 5] en andere, gevestigd te Hulst,
6. [appellante sub 6 A], gevestigd te Sint-Oedenrode, en [appellante sub 6 B], wonend te Hulst,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2009, kenmerk 09029540/103/22, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hulst bij besluit van 18 december 2008, kenmerk Rb2008/103, vastgestelde bestemmingsplan "De Statie".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, Life & Garden Hulst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, [appellante sub 5] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2009, en [appellanten sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college van burgemeester en wethouders namens de raad en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Life & Garden Hulst, [appellanten sub 6] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2010, waar Life & Garden Hulst, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, F.J. van der Wouden en [gemachtigde], [appellante sub 5] en andere, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en drs. M. Verbakel, [appellante sub 6 A], vertegenwoordigd door F. van den Nieuwehuijzen, en [appellante sub 6 B], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. P. Smits, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. K.P.A. Schelfhout, drs. A.J.L. Mein, mr. D.J.A. de Swaef, drs. J.H. Rietbergen en ing. G.F.M. Totté, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht en [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting hebben [appellante sub 5] en andere hun beroep ingetrokken, voor zover dat mede is ingediend door [appellante sub 5 A].
De beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3]
2.2. De beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd 1 (GD1)" met betrekking tot gronden aan de kop van de Steensedijk. Zij betogen dat realisatie van het ter plaatse voorziene complex onevenredig verlies van privacy met zich zal brengen, vanwege de mogelijke inkijk in hun appartementen en dat het ruimtelijke weidse uitzicht op de omgeving ten onrechte verloren zal gaan. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] herhalen hun bedenkingen dat hun balkons in de namiddag en avond vanwege de maximaal toegestane goot- en nokhoogte van het voorziene complex geen zonlicht meer zullen krijgen en dat het uitgevoerde bezonningsonderzoek onvolledig is. Voorts herhalen [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] hun bedenkingen dat de waarde van hun appartementen zal verminderen en dat de economische uitvoerbaarheid van het plan moet worden betwijfeld, omdat over de concrete invulling van de desbetreffende gronden onduidelijkheid bestaat.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat door herontwikkeling van de gronden aan de kop van de Steensedijk naar een hotel- en/of een appartementencomplex een functioneel versterkt gebied met een duidelijke pleinfunctie zal ontstaan. Het college acht deze ontwikkeling ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar. Het college stelt dat de raad nadrukkelijk rekening heeft gehouden met de belendende bebouwing. Indien [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] menen dat zij in een planologisch nadeliger situatie komen te verkeren, kunnen zij een verzoek om tegemoetkoming in de schade indienen. Het college acht het plan economisch uitvoerbaar, gelet op het richtprogramma voor de invulling van de globale gedeelten van het plan in de plantoelichting. Voorts stelt het college dat, gelet op het uitgevoerde bezonningsonderzoek, geen sprake zal zijn van een onevenredige vermindering van de toetreding van zonlicht.
2.2.2. Het bestreden plandeel voorziet, ingevolge artikel 6.1.1. van de planvoorschriften, onder meer in horeca, zoals een hotel, detailhandel, publiekgerichte dienstverlening en, uitsluitend op de verdiepingen, woningen. De maximaal toegelaten hoogte bedraagt, ingevolge artikel 6.2.2., onder c. van de planvoorschriften, in samenhang bezien met de plankaart, 16 meter.
Ter zitting is vast komen te staan dat de afstand van de gronden waarop het complex is voorzien tot het appartementencomplex van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] ongeveer 11 meter bedraagt. Niet kan worden ontkend dat de realisatie van het voorziene complex gevolgen kan hebben voor het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3]. De Afdeling is echter van oordeel dat het college deze gevolgen niet onaanvaardbaar heeft hoeven achten, gelet op de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving als de onderhavige.
[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] hebben zich in het beroepschrift met betrekking tot de gestelde vermindering van de toetreding van zonlicht, de eventueel nadelige invloed van het bestreden planonderdeel op de waarde van hun appartementen en de (on)uitvoerbaarheid van het plan beperkt tot het herhalen van hun bedenkingen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het beroep van Life & Garden Hulst
2.3. Het beroep van Life & Garden Hulst, dat een tuincentrum exploiteert aan Absdaalseweg 70 te Hulst, richt zich tegen de mogelijkheden in het plan om bedrijven in de branche tuincentrum, types II en IV, te realiseren. Life & Garden Hulst voert als formeel bezwaar aan dat het college de bedenkingen niet inhoudelijk heeft beoordeeld, omdat het de reactie van de gemeente letterlijk heeft overgenomen. Life & Garden Hulst betoogt dat de distributieve ruimte voor nieuwe tuincentra ontbreekt. De komst van het Life Style Village Hulst zal volgens Life & Garden Hulst leiden tot een duurzame ontwrichting en tot een onaanvaardbare afname van (de variatie in) het aanbod in de tuincentrumbranche. Ter zitting heeft Life & Garden Hulst uiteengezet dat uit de Retailvisie Centrum van BRO van 1 maart 2005 volgt dat in het plangebied slechts ruimte voor een tuincentrum bestaat indien Life & Garden Hulst daar naartoe verplaatst. Voorts betoogt Life & Garden Hulst dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is aangetoond en gemotiveerd. Omdat Morres Groep B.V., een van de initiatoren van het plan, failliet is en gelet op de gewijzigde economische situatie kan niet worden gesteld dat het plan financieel uitvoerbaar is, aldus Life & Garden Hulst.
2.3.1. Het college stelt zich, in navolging van de raad, op het standpunt dat er marktruimte is voor tuincentra, zodat een uitbreiding ervan gerechtvaardigd is. Van een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur zal volgens het college geen sprake zijn. Ten tijde van het besluit tot goedkeuring van het plan achtte het college voldoende aannemelijk dat het plan economisch uitvoerbaar is.
2.3.2. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het college de bedenkingen niet inhoudelijk heeft beoordeeld, overweegt de Afdeling dat geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel eraan in de weg staat dat het college aansluit bij de visie van het gemeentebestuur en dat niet is gebleken dat de door Life & Garden Hulst ingebrachte bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.3.3. Ingevolge de plankaart, in samenhang bezien met de voorschriften, mogen op gronden met de bestemming "Gemengd 2 (GD2)" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - woonthemacentrum (sdh-wc)" of de aanduiding "detailhandel perifeer (dhp)" en op gronden met het plandeel met de bestemming "Gemengd 3 (GD3)" bedrijven in de branche tuincentrum, types II en IV, worden gevestigd. Voorts kan op grond van de artikelen 3.5.2 en 3.6.1 van de voorschriften vrijstelling worden verleend, respectievelijk de bestemming worden gewijzigd, ten behoeve van een tuincentrum, type II.
2.3.4. De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van het plan ten aanzien van de detailhandelsstructuur. De conclusies van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Life Style Village Hulst - Economische markteffecten" van WPM Groep Consultants van januari 2007. Uit dit rapport volgt dat ook na toevoeging van 7.600 m² winkelverkoopvloeroppervlak (hierna: wvo) voor de tuinbranche sprake zal zijn van een haalbaar bestedingsniveau. Een ontwrichting van de detailhandelstructuur of een structurele vermindering in de keuzemogelijkheden voor de consument in die branche worden gelet op dit rapport niet verwacht.
Life & Garden Hulst heeft een rapport van een tegenonderzoek overgelegd. In dit rapport, "Distributie-planologisch onderzoek tuincentra" van Droog Trommelen en partners van 22 april 2009, wordt geconcludeerd dat bij nieuwvestiging van een tuincentrum van 7.600 m² wvo de gemiddelde vloerproductiviteit ver onder de landelijke norm zal zakken en dat mag worden verwacht dat aan één van de tuincentra het bestaansrecht ontvalt.
Tussen partijen is niet in geschil dat ruimte bestaat voor een extra tuincentrum. Wel in geschil is of ruimte bestaat voor een extra tuincentrum met een omvang van ongeveer 7.600 m² wvo. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3) komt echter bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat er sprake is van een overaanbod in het verzorgingsgebied en een mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen in de betrokken branche, maar is in dit geval het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau in de betreffende branche behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaarbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen ter zake kunnen doen.
De Afdeling overweegt dat in de rapporten niet expliciet is ingegaan op de vraag of, bij het "uitvallen" van winkels als gevolg van een overaanbod, voor de inwoners van het gebied nog een adequaat voorzieningenniveau zal overblijven. Niet aannemelijk is echter geworden dat ingeval aan één van de tuincentra het bestaansrecht mocht komen te ontvallen, niet een voldoende voorzieningenniveau zal blijven bestaan. Dat in het aanbod verschraling zal optreden, zoals Life & Garden Hulst ter zitting heeft toegelicht, leidt in dit verband niet tot een ander oordeel. De Afdeling acht niet aannemelijk dat in Hulst geen enkel tuincentrum zal overblijven. Voorts staat in het tegenonderzoek van Droog Trommelen en partners dat in de regio ook winkels in deze branche aanwezig zijn. In het door Life & Garden Hulst aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat de inwoners in de omgeving niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun inkopen in deze branche kunnen doen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting.
2.3.5. In tegenstelling tot hetgeen Life & Garden Hulst betoogt, kan uit de Retailvisie Centrum niet worden afgeleid dat in het plangebied slechts ruimte voor een tuincentrum bestaat indien Life & Garden Hulst daar naartoe verplaatst. Weliswaar worden bedrijven gelegen aan de Absdaalseweg in de Retailvisie Centrum aangemerkt als verplaatsingskandidaten, maar de voorwaarde dat een tuincentrum pas in het plangebied mag worden toegevoegd indien het gaat om verplaatsing, kan daaruit niet worden afgeleid.
2.3.6. Vast staat dat Morres Groep B.V. is gefailleerd voordat het college over de goedkeuring van het plan heeft besloten. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat De Mandemakers Groep de verplichtingen van Morres Groep B.V., waaronder het leveren van een financiële bijdrage aan de infrastructuur, heeft overgenomen. Voorts is uit een brief van 30 juli 2009 van het college van burgemeester en wethouders aan het college gebleken dat de gemeente zich garant heeft gesteld voor de ongedekte kosten van de aanleg van deze infrastructuur. Gelet hierop heeft Life & Garden Hulst niet aannemelijk gemaakt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
Het beroep van [appellante sub 5] en andere
2.4. Het beroep van [appellante sub 5] en andere is gericht tegen de mogelijkheid tot vestiging van extra supermarkten in het Stationsgebied. Mede gelet op het ter zitting gestelde begrijpt de Afdeling het beroep aldus dat dit zich toespitst op de mogelijkheid in het plan om de Albert Heijn van buiten het plangebied naar het plangebied te verplaatsen. [appellante sub 5] en andere achten niet uitgesloten dat er aldus een extra supermarkt in Hulst bijkomt, nu de raad ook een kleine supermarkt in het centrum wil behouden. Dit is in strijd met het uitgangspunt van het bestemmingsplan, dat toevoeging van extra supermarkten ongewenst is, gelet op de overbewinkeling in Hulst, zo stellen [appellante sub 5] en andere. [appellante sub 5] en andere stellen voorts dat de infrastructuur niet is aangepast op de toevoeging van een extra supermarkt in het plangebied.
2.4.1. Het college stelt dat de "Beleidsnotitie supermarktstructuur gemeente Hulst" als uitgangspunt voor het plan heeft gediend. Daaruit volgt dat, door middel van verplaatsing van twee supermarkten, waaronder de Albert Heijn, in totaal vijf supermarkten aan het Stationsplein mogen zijn gevestigd. Weliswaar zal na realisering van de plannen de gemiddelde vloerproductiviteit per vierkante meter dalen, maar dit leidt niet tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur, aldus het college. Volgens het college zullen privaatrechtelijke afspraken voldoende waarborg geven dat, na verplaatsing van de Albert Heijn-vestiging uit de binnenstad, niet op grond van het overgangsrecht daar weer een supermarkt kan worden gevestigd. Het college stelt verder dat als voorwaarde voor toevoeging van supermarkten in het plangebied geldt dat in voldoende parkeergelegenheid zal worden voorzien.
2.4.2. In de "Beleidsnotitie supermarktstructuur gemeente Hulst" is vermeld dat in het Stationsgebied de ruimte kan worden geboden om het bestaande aantal van drie supermarkten uit te breiden naar vijf. Het gaat niet om het toevoegen van nieuwe supermarkten, maar om het verplaatsen en versterken van het bestaande aanbod of bestaande claims. Voor de afzonderlijke supermarktvestigingen aan het Stationsplein geldt een maximale oppervlakte van 1.500 m². Verder staat in de Beleidsnotitie dat in het binnenstadsdeel van het centrum de mogelijkheid voor vestiging van supermarktaanbod gehandhaafd blijft. Dit kan niet het reguliere aanbod met een groot oppervlak en een breed assortiment zijn, maar eerder van gespecialiseerde aanbieders in de sector dagelijkse artikelen, aldus de Beleidsnotitie.
De raad heeft beoogd om de supermarkt Albert Heijn uit het gebied van het bestemmingsplan "De Nieuwe Bierkaai" te verplaatsen naar het Stationsplein. Om dit te kunnen bewerkstelligen zijn in het bestemmingsplan "De Nieuwe Bierkaai" wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
2.4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat vestiging van een Albert Heijn-supermarkt is beoogd op een perceel gelegen ten zuiden van het Stationsplein, waaraan op de plankaart de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "supermarkt (su)" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 3.1.3. van de planvoorschriften, in samenhang bezien met de plankaart, zijn de desbetreffende gronden bestemd voor een winkelpand met:
1. de vestiging van ten hoogste 1 supermarkt met een wvo van maximaal 1.500 m², met dien verstande dat het een verplaatsing moet zijn van een bestaande supermarkt uit de kern Hulst;
2. uitsluitend een supermarkt welke opgenomen is in de "Beleidsnotitie supermarktstructuur" d.d. 21-12-2006;
3. (…) met dien verstande dat de vestiging van een supermarkt niet is toegestaan indien juridisch-planologisch de vestiging van 5 supermarkten binnen het plangebied toegestaan is.
2.4.4. Met [belanghebbende] is onderhandeld over een overeenkomst waarbij de gemeente zich verplicht de locatie van de huidige Albert Heijn aan de Overdamstraat in de kern van Hulst aan te kopen. In deze overeenkomst is een kwalitatieve verplichting opgenomen om te voorkomen dat met gebruikmaking van het overgangsrecht ter plaatse een nieuwe supermarkt wordt gevestigd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college ervan uit mocht gaan dat voortzetting op grond van het overgangsrecht van een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlakte van ongeveer 1.450 m² aan de Overdamstraat, na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, zal worden voorkomen. In zoverre ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid als verwoord in de Beleidsnotitie. Daarbij is ter zitting gebleken dat de raad op 23 september 2010 heeft ingestemd met voornoemde overeenkomst.
Voor zover Jansen en andere vrezen dat de verplaatsing van de Albert Heijn naar het Stationsgebied tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal leiden, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar uitspraak nrs. 200904763/1/R2 en 201006322/1/R2 van 2 februari 2011, dat het college in redelijkheid heeft mogen oordelen dat daarvan geen sprake zal zijn.
2.4.5. Ten aanzien van de infrastructuur overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat ten behoeve van het plan twee nieuwe toegangswegen en twee nieuwe rotondes zullen worden gerealiseerd. Het college heeft voorts onweersproken gesteld dat de huidige wegen in de toekomstige situatie - dat wil zeggen: na verplaatsing van de Albert Heijn naar het plangebied - het verwachte aantal verkeersbewegingen eveneens zullen kunnen verwerken. Jansen en andere hebben voorts niet met cijfers gestaafd waarom de infrastructuur in de toekomstige situatie niet zou voldoen. Gelet hierop behoefde het college in de verkeersafwikkeling geen aanleiding te zien dat de Albert Heijn niet in het plangebied zou kunnen worden gevestigd.
Het beroep van [appellanten sub 6]
2.5. Het beroep van [appellanten sub 6] richt zich tegen de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" met betrekking tot de percelen Stationsplein 20 en 22, omdat ter plaatse ten onrechte geen supermarkt en 24 appartementen kunnen worden gebouwd. Zij betogen dat de raad met het toekennen van deze bestemmingen in strijd handelt met gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen door een afdelingshoofd, de wethouder ruimtelijke ordening en de burgemeester. Omdat ook het compensatievoorstel van het college van burgemeester en wethouders niet is geëffectueerd, staan [appellanten sub 6] naar eigen zeggen met lege handen. Voorts stellen [appellanten sub 6] dat het college, noch de raad, voldoende is ingegaan op hun argument dat de percelen - in strijd met de vereisten voor een zuinig ruimtegebruik - een enclave zullen vormen tussen de verschillende ontwikkelingslocaties.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan of informatie die is gegeven door niet ter zake beslissingsbevoegden. Volgens het college had [appellante sub 6 A] als professioneel planontwikkelaar daar ook van op de hoogte moeten zijn. Het college stelt dat bebouwing ter plaatse van het Stationsplein 20 en 22 niet gewenst is omdat er geen functionele aanleiding is om de panden een commerciële bestemming te geven. Volgens het college kan verdere uitbreiding leiden tot een ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Een en ander acht het college in strijd met de Retailvisie waarin staat dat de voorziene uitbreidingen zich eerst moeten bewijzen, voordat sprake kan zijn van nieuwe ontwikkelingslocaties.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat de beroepsgrond dat het compensatievoorstel van het college van burgemeester en wethouders niet is geëffectueerd, wat daarvan verder ook zij, niet in de onderhavige bestemmingsplanprocedure aan de orde kan komen, omdat hierin slechts de goedkeuring van de desbetreffende plandelen ter beoordeling staat.
2.5.3. De Afdeling overweegt als volgt ten aanzien van de beweerdelijk door het gemeentebestuur gewekte verwachtingen. Niet in geschil is dat er diverse overleggen over de invulling van de percelen hebben plaatsgevonden tussen [appellante sub 6 A] enerzijds en wethouders, de burgemeester en ambtenaren van de gemeente anderzijds. Weliswaar is [appellante sub 6 A] met de toenmalige wethouder tot een principeakkoord gekomen over plannen voor een commerciële ontwikkeling van de percelen en zijn die plannen ook neergelegd in de gemeentelijke Structuurvisie uit 2001 en een stedenbouwkundige visie uit 2004, maar naar het oordeel van de Afdeling kan dat er in dit geval niet toe leiden dat het plan, waarin deze ontwikkelingen niet zijn opgenomen, in strijd is met gerechtvaardigde verwachtingen. De Afdeling acht daarbij van belang dat die structuurvisie en stedenbouwkundige visie gedateerd zijn en dat planologisch beleid aan verandering onderhevig is.
Over het betoog van [appellanten sub 6] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een afdelingshoofd, bij wethouder(s) ruimtelijke ordening of bij de burgemeester, maar bij de raad. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
De Afdeling overweegt voorts dat ter zitting is gebleken dat de op de percelen aanwezige woningen en tuinen zijn bestemd overeenkomstig het bestaande legale gebruik en dat bij het gemeentebestuur over een andere invulling van de percelen nog geen voldragen inzichten bestaan. Het bezwaar dat de percelen een enclave zullen vormen treft naar het oordeel van de Afdeling geen doel nu onweersproken is gesteld dat zich tegenover de woningen een appartementencomplex bevindt.
Gelet op het vorenstaande hoefde het college geen aanleiding te zien voor het oordeel dat de raad voor de percelen Stationsplein 20 en 22 andere dan de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" in het plan had moeten opnemen.
2.6. [appellanten sub 6] betogen voorts dat ten onrechte geen voorschriften gelden voor toepassing van de voor voornoemde percelen in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een parkeerplaats. Daarnaast stellen zij dat de financiële haalbaarheid van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid niet is onderbouwd.
2.6.1. Het college acht de wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk om in de toekomst eventueel het parkeeraanbod voor "Het Scharnier" te kunnen uitbreiden.
2.6.2. Ingevolge artikel 20.6.2. van de planvoorschriften, in samenhang bezien met de aanduiding "WRO-zone - Wijzigingsgebied 4" op de plankaart, mag de bestemming van de percelen Stationsplein 20 en 22 worden gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Verblijf".
2.6.3. Bij de keuze van de raad om een wijzigingsbevoegdheid in het plan op te nemen, dient hij te bezien of het betreffende gebruik in planologisch opzicht in beginsel aanvaardbaar is. In de plantoelichting is wat betreft het parkeren nabij het Stationsplein verwoord dat bij de vestiging van nieuwe bedrijven of andere voorzieningen voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Ter zitting is onweersproken gesteld dat wijziging naar de bestemming "Verkeer - Verblijf" wellicht noodzakelijk zal zijn om te kunnen voorzien in parkeerplaatsen ten behoeve van de supermarkt Lidl die nabij het Stationsplein zal worden gevestigd.
Met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr. 200307451/1 (www.raadvanstate.nl), dat, gelet op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, in voorkomend geval de uitkomsten van nader onderzoek omtrent de financiële uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, eerst bij een besluit bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WRO, alsmede een ontwerp daarvoor aanwezig behoeven te zijn.
Conclusie en proceskosten
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellant sub 3], Life & Garden Hulst, [appellante sub 5] en andere en [appellanten sub 6] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden onderdelen van het plan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
59-612.