200904552/1/M3.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Remat Chemie B.V., gevestigd te Helmond,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V., gevestigd te Diemen, en Praxis Doe-het-zelf Center B.V., gevestigd te Helmond, (hierna: tezamen en in enkelvoud: Praxis),
3. [appellanten sub 3], alle gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 3]),
4. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Intergamma B.V., gevestigd te Leusden, [appellante sub 4], gevestigd te Reeuwijk, en Bricorama B.V., gevestigd te Breda, (hierna: Intergamma en Bricorama),
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Helmond bij besluit van 7 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Hoogeind".
Tegen dit besluit hebben Remat bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2009, Praxis bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2009, en Intergamma en Bricorama bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Praxis, [appellante sub 3], Intergamma en Bricorama, het college van gedeputeerde staten en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar Praxis, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en N. van Bruggen, Remat, vertegenwoordigd door mr. dr. L. Bier, advocaat te Vught, en P.L.F. van Boekel, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. dr. L. Bier, advocaat te Vught, en J.M.M. Busser, Intergamma en Bricorama, vertegenwoordigd door mr. A.M. Klijn, advocaat te Amsterdam, en drs L. Miedema en mr. L.F.S. Boumans, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, drs. F. Dijker en G. Groot Dengerink, allen werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college van gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De beroepen van Praxis, Intergamma en Bricorama
2.2. Praxis, Intergamma en Bricorama stellen dat in het bestemmingsplan ten onrechte branchebeperkingen terzake van bouwmarkten zijn opgenomen. Zij voeren hiertoe aan dat op grond van de Beleidsbrief bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen" (hierna: de Beleidsbrief) die op 20 juli 2004 is vastgesteld door gedeputeerde staten, een branchebeperking slechts is toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat het ontbreken ervan tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor een of meer branches in binnenstedelijke of buurtgebonden concentratiegebieden. Zij stellen dat geen onderzoek is verricht waaruit zulke gevolgen blijken, zodat het college in strijd met het eigen beleid het bestemmingsplan heeft goedgekeurd. Zij voeren voorts aan dat in de Kadernotitie detailhandel van de gemeente Helmond staat vermeld dat de branchering wordt verbreed, zodat de raad het bestemmingsplan in strijd met het eigen beleid heeft vastgesteld.
2.2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de percelen van Praxis, Bricorama en Intergamma de bestemming "bedrijventerrein" met als nadere aanduidingen "pvdII: Gebied perifere detailhandel toegestaan" en "Afwijkende perifere detailhandel (Zie Artikel 3.2 Planvoorschriften)" "(4)".
Ingevolge artikel 3.2, aanhef en onder c, onder 4, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden ter plaatse van Praxis, Bricorama en Intergamma bestemd voor perifere dan wel overige detailhandel in de als 'bouwmarkt' aangegeven branche.
Ingevolge artikel 1.1 wordt in deze voorschriften onder perifere detailhandel verstaan: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en goederen, auto's, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in grove bouwmaterialen (met inbegrip van tegels en bestrating), keukens, badkamers en sanitair alsmede woninginrichting (met inbegrip van meubelen), die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
Ingevolge artikel 1.1 wordt in deze voorschriften onder bouwmarkt verstaan detailhandel met een al dan niet geheel overdekt vloeroppervlak van ten minste 1000 m2 waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad aan zowel vakman als particulier op basis van zelfbediening wordt aangeboden.
Ingevolge artikel 20.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden en/of de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder d, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 20.1 van dit plan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor perifere en overige detailhandel, met uitzondering van de detailhandel als bedoeld in artikel 3.2 onder b en c.
Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder e, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 20.1 van dit plan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor het naast de krachtens dit artikel toegelaten hoofdbranche in perifere detailhandel voeren van een nevenassortiment als opgenomen in de bij deze voorschriften behorende B-lijst (bijlage 2).
Op de A-lijst zijn vermeld: Kerst- en Paasartikelen, in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal vijf aaneengesloten weken, horeca, met dien verstande dat het gaat om een beperkte horecafunctie: koffie met gebak, frisdranken, ijs, etc, huishoudelijke artikelen, waaronder kaarsen en schilderij- en posterlijsten, rijwielen, rijwielonderdelen, en - accessoires, woonaccessoires, dierenvoeders en -benodigdheden.
Op de B-lijst zijn menselijke voedings- en genotsmiddelen, kleding en textiel t.b.v. kleding, (uitgezonderd stoffen en breiwol), schoeisel, sport (uitgezonderd tenten/kampeerartikelen), speelgoed, wit- en bruingoed, w.o. elektrische huishoudelijke artikelen, plafondventilatoren, zonnehemels, computers, snuisterijen en luxe artikelen, persoonlijke verzorging, w.o. huid- en haarverzorging, parfums, cosmetica, medicijnen, fotografie, optiek, juwelier, geluids- en beelddragers (verkoop en verhuur), boekhandel/kantoorbenodigheden, lederwaren, reisartikelen en muziekinstrumenten vermeld.
Ingevolge artikel 3.10, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 3.6 onder d voor perifere detailhandel in artikelen welke niet tot het hoofdassortiment van de betreffende hoofdbranche behoren, maar die als nevenactiviteit daarbij passen, mits het uitsluitend artikelen betreft die behoren bij de tot deze voorschriften behorende A-lijst (bijlage 2).
2.2.2. Volgens de Beleidsbrief gelden voor grootschalige detailhandelsvestigingen geen branchebeperkingen, tenzij uit onderzoek blijkt dat dit voor een of meer branches gelegen in de binnenstedelijke en/of buurtgebonden winkelconcentratiegebieden tot onaanvaardbare gevolgen zou kunnen leiden.
In de notitie "Werk maken van detailhandel. Kadernotitie detailhandel" van de gemeente Helmond van december 2005 (hierna: de Kadernotitie) is vermeld dat voor de perifere detailhandel op de locatie Engelseweg de vestigingsmogelijkheden ruimtelijk (meer vestigingsmogelijkheden) en economisch (verbreding branchering) sterk zullen worden vergroot. In deze notitie is vermeld dat bij grootschalige detailhandel wordt uitgegaan van een detailhandelsvestiging met een minimale oppervlakte van 1000 m².
2.2.3. De Afdeling overweegt dat volgens de Beleidsbrief voor grootschalige detailhandelsvestigingen geen branchebeperkingen gelden, tenzij uit onderzoek blijkt dat dit voor een of meer branches gelegen in de binnenstedelijke en/of buurtgebonden winkelconcentratiegebieden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Vaststaat dat de betrokken bouwmarkten een aanzienlijk groter oppervlak hebben dan 1000 m² en dus moeten worden aangemerkt als grootschalige detailhandelsvestiging. Er is geen onderzoek waaruit blijkt dat het ontbreken van branchebeperkingen voor deze bouwmarkten tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.3. Praxis voert aan dat met de definitie van bouwmarkt een onnodige beperking van het assortiment wordt opgelegd, die niet ruimtelijk is gemotiveerd. Bouwmarkten zijn volgens Praxis de laatste jaren een veel uitgebreider assortiment als tijdelijk nevenassortiment gaan voeren. De definitie van bouwmarkt gaat voorbij aan deze ontwikkeling en beperkt de bestaande situatie, aldus Praxis.
Intergamma en Bricorama zijn van mening dat uit de definitie van bouwmarkt geen verbod op het opnemen van andere dan bouw- en doe-het-zelf artikelen in het assortiment voortvloeit, maar dat deze definitie slechts inhoudt dat een volledig assortiment aan zulke artikelen moet worden aangeboden.
Praxis, Intergamma en Bricorama keren zich tegen de bij de planvoorschriften behorende assortimentslijsten. Zij voeren aan dat de planologische relevantie van het hanteren van assortimentslijsten ontbreekt. Volgens Intergamma en Bricorama zijn deze lijsten willekeurig. Bovendien wordt volgens hen geen rekening gehouden met de bestaande situatie. Ook voeren zij aan dat het beleid niet voorziet in deze lijsten.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de in artikel 1.1 van de planvoorschriften opgenomen definitie van perifere detailhandel niet duidelijk is. Mede in verband hiermee blijkt uit artikel 3.6, aanhef en onder d, van de planvoorschriften niet, dat onder strijdig gebruik ook begrepen moet worden perifere detailhandel in artikelen die niet tot het hoofdassortiment van de betreffende hoofdbranche behoren, maar als nevenactiviteit daarbij passen. Daarbij komt dat de in de planvoorschriften opgenomen A-lijst en B-lijst evenmin duidelijk zijn, nu op deze lijsten ook activiteiten vermeld staan die onder het begrip bouwmarkt vallen. In zoverre is perifere detailhandel in artikelen die staan vermeld op de A-lijst niet verboden.
De Afdeling overweegt voorts dat in het deskundigenbericht is vermeld dat onderdelen van het op de B-lijst vermelde assortiment in de bouwmarkten worden verkocht. De bouwmarkt aan de Engelseweg 224-226 beschikt over vrijstelling van het bepaalde in artikel 352, eerste lid, van de bouwverordening. Deze vrijstelling geldt onder voorwaarde dat de verkoop zich beperkt tot detailhandel in bouwmaterialen welke als volumineus kunnen worden aangemerkt met daarnaast een beperkt nevenassortiment van kleine en lichte artikelen die in rechtstreeks functioneel verband staan tot de volumineuze artikelen. Deze bouwmarkt beschikt ook over vrijstelling van voor de uitbreiding van de detailhandelsactiviteiten. Ook de bouwmarkt aan de Engelseweg 234 beschikt over vrijstelling van het bepaalde in artikel 352, eerste lid, van de bouwverordening. Ook deze vrijstelling geldt onder de voorwaarde dat de verkoop zich beperkt tot detailhandel in bouwmaterialen welke als volumineus kunnen worden aangemerkt met daarnaast een beperkt nevenassortiment van kleine en lichte artikelen die in rechtstreeks functioneel verband staan tot de volumineuze artikelen. Daaraan is toegevoegd dat dit nevenassortiment ten hoogste 30% van het totale vloeroppervlakte in beslag mag nemen, waarbij de uitstalling op weinig dominante wijze dient te geschieden. Door de branchering in het bestemmingsplan is in zoverre niet bestemd overeenkomstig het bestaande gebruik.
Volgens de Kadernotitie streeft de gemeente naar versterking van haar totale stedelijke detailhandelsstructuur. Noch in deze notitie noch in de toelichting op het bestemmingsplan heeft de raad echter gemotiveerd waarom daartoe branchering noodzakelijk is, zodat de raad de betrokken belangen evenmin heeft afgewogen.
Ten slotte is niet gebleken dat de gemeente voornemens is de bestaande mogelijkheden binnen de planperiode te beëindigen, zodat de handel in artikelen die staan vermeld op de B-lijst ook om die reden niet onder het overgangsrecht gebracht kan worden. Ook in zoverre slagen deze beroepsgronden van Praxis, Intergamma en Bricorama.
2.4. Gelet op het in rechtsoverwegingen 2.2.3 en 2.3.1 overwogene dient het bestreden besluit te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "bedrijventerrein" met als nadere aanduidingen "pvdII: Gebied perifere detailhandel toegestaan" en "Afwijkende perifere detailhandel (Zie Artikel 3.2 Planvoorschriften)" "(4)".
2.5. Praxis, Intergamma en Bricorama stellen dat de definitie 'bouwmarkt' in de planvoorschriften onvoldoende duidelijk is.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat de in de planvoorschriften opgenomen definitie van bouwmarkt voldoende duidelijk is. De Afdeling heeft deze definitie ook al meermalen aanvaard. In zoverre falen de beroepen van Praxis, Intergamma en Bricorama.
De beroepen van Remat en [appellante sub 3]
2.6. Remat en [appellante sub 3] voeren aan dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening met ingang van 1 juli 2008 is gewijzigd, zodat, indien door gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, niet langer de plicht bestaat op basis van artikel 30 van deze wet binnen een jaar een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarbij het besluit van gedeputeerde staten in acht wordt genomen.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, los van de verplichting op grond van het voormalige artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, planherziening noodzakelijk is.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat voor zover Remat en [appellante sub 3] ervan uitgaan dat het college zich op het standpunt stelt dat op grond artikel 30 van de WRO een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld, hun beroepen feitelijke grondslag missen. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Remat en [appellante sub 3] voeren aan dat, anders dan in de reactie op de zienswijze is vermeld, de plankaart niet is aangepast en ter plaatse van hun bedrijven nog slechts categorie 2-3 is toegestaan en niet, zoals voorheen, categorie 3-4. Nu het college goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding op de plankaart "2", zijn alleen nog categorie 3 bedrijven toegestaan. Aangezien het college in het bestreden besluit vermeldt dat ter plaatse categorie 4 gehandhaafd moet blijven, is dit volgens Remat en [appellante sub 3] onbegrijpelijk. Bovendien heeft het college naar hun mening onvoldoende gemotiveerd waarom geen categorie 5 kan worden toegestaan.
2.7.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel van Remat de bestemming "bedrijventerrein" met als nadere aanduidingen "Veiligheidszone BEVI", "(2-3)", maximale bouwhoogte 15 meter, maximaal bebouwingspercentage 70%. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de percelen van [appellante sub 3] de bestemming "bedrijventerrein" voor een gedeelte van de percelen met kadastrale nummers 259 en 645 als nadere aanduidingen"(2-3)", maximale bouwhoogte 10 meter en maximaal bebouwingspercentage 80% en voor een ander gedeelte van deze percelen en voor het perceel met kadastraal nummer 674 de aanduiding "(3-4)" en "(5)", maximale bouwhoogte 15 meter en maximaal bebouwingspercentage 40%. Voor het perceel met kadastraal nummer 241 geldt de aanduiding "(2-3), maximale bouwhoogte 15 meter en maximaal bebouwingspercentage 80% en voor de percelen met kadastrale nummers 243 en 244 de aanduiding "(3-4)", maximaal bebouwingspercentage 60% en maximale bouwhoogte 15 meter.
Artikel 3.1.1, aanhef en onder a, bepaalt dat de op de plankaart voor bedrijventerreinen aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 2 tot en met 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat overeenkomstig de op de kaart opgenomen aanduidingen uitsluitend zijn toegestaan: aanduiding (2-3) uitsluitend bedrijven in milieucategorie 2 en 3, de aanduiding (3-4) uitsluitend bedrijven in milieucategorie 3 en 4 en aanduiding (5) tevens bedrijven in milieucategorie 5.
Artikel 3.7, aanhef en onder a, van de planvoorschriften bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bepaalde in artikel 3.1.1 voor bedrijven en bedrijfsactiviteiten welke niet voorkomen in de milieucategorieën 2 tot en met 5, zoals vermeld in de Staat belasting op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn. De Afdeling gaat ervan uit dat de zinsnede na de komma moet worden gelezen als "zoals vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten die qua belasting op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn'.
2.7.2. Het college heeft goedkeuring onthouden aan categorie 2, omdat de raad heeft besloten om ter plaatse van het perceel van Remat het bestemmingsplan zo te wijzigen dat bedrijven in de milieucategorieën 2-4 mogelijk zouden zijn, maar deze wijziging niet op de plankaart heeft aangebracht. Ter zitting heeft de raad enerzijds gesteld dat is beoogd dat bedrijven in de milieucategorieën 2-4 mogelijk zouden zijn en anderzijds dat het de bedoeling is geweest categorie 1-2 op te nemen. Het college heeft verklaard goedkeuring te onthouden aan categorie 2, omdat het niet mogelijk is categorie 4 toe te voegen. De Afdeling stelt vast dat het standpunt van de raad innerlijk tegenstrijdig is en dat het voorschrift niet overeenkomt met hetgeen door het college is beoogd. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.8. [appellante sub 3] voert aan dat niet duidelijk is waarom voor een deel van haar percelen een maximale bouwhoogte van 15 meter en voor een deel een maximale bouwhoogte van 10 meter geldt. Voorts stelt hij dat op een deel van de percelen met kadastrale nummers 259 en 645 opslag plaatsvindt die hoger is dan 10 meter.
2.8.1. De Afdeling overweegt dat de raad ter motivering van de beperking van de bouwhoogte heeft aangevoerd dat deze percelen grenzen aan het woonwagenterrein. Naar het oordeel van de Afdeling is de beperking tot 10 meter bouwhoogte daarmee onvoldoende gemotiveerd, nu het woonwagenterrein is omsloten door percelen waarvoor een maximale bouwhoogte van 15 meter geldt. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.9. [appellante sub 3] voert voorts aan dat artikel 3.1.1 geen rekening houdt met de voor haar bedrijfsvoering noodzakelijke keermuren en terreinverhardingen en met het feit dat het uit milieuoverwegingen gewenst kan zijn activiteiten overdekt te laten plaatsvinden. Het maximale bebouwingspercentage van 40% voor een deel van het terrein is onredelijk bezwarend en niet gemotiveerd.
2.9.1. De Afdeling overweegt dat het maximale bebouwingspercentage van 40% er volgens het deskundigenbericht niet aan in de weg staat om bepaalde activiteiten, zoals het breken van puin, in de toekomst inpandig plaats te laten vinden. Volgens het deskundigenbericht voorziet het plan, gelet op de beperkt aanwezige bebouwing op deze gronden in combinatie met het feit dat een groot deel van deze gronden onbebouwd is en in gebruik is voor de opslag van grond, in de mogelijkheid extra bebouwing op te richten. Niet is gebleken dat vereist is dat een groter deel van het terrein dan het bouwvlak wordt verhard. [appellante sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hoger percentage noodzakelijk is. Deze beroepsgrond faalt in zoverre.
2.9.2. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "bedrijventerrein" met als nadere aanduiding "(2-3)" voor zover dit de percelen van Remat en [appellante sub 3] betreft. De Afdeling ziet, nu, zoals in rechtsoverweging 2.7.2 is overwogen, het standpunt van de raad innerlijk tegenstrijdig is en het voorschrift niet overeenkomt met hetgeen door het college is beoogd, geen aanleiding zelf te voorzien.
2.10. Remat voert aan dat de op de plankaart opgenomen veiligheidszone BEVI geen doel dient. Het BEVI schrijft, zo stelt zij, niet voor dat een risicocontour in het plan moet worden opgenomen doch slechts dat het bevoegd gezag er bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorg voor moet dragen dat de bouw of vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op een bepaalde afstand van een risicovol bedrijf niet is toegestaan. De wijzigingsbevoegdheid tot het verwijderen van de op de plankaart opgenomen veiligheidszone heeft geen zin, omdat op grond van het bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen zijn toegelaten in de buurt van haar bedrijf en bouwvergunningen aan de veiligheidscontour getoetst moeten worden. Het verwijderen van de veiligheidscontour leidt er niet toe dat de vestiging van een risicovol bedrijf is uitgesloten. Voorts stelt Remat dat het bepaalde in artikel 15.2 onder a, van de planvoorschriften ook van toepassing zou kunnen zijn op kwetsbare objecten op het bedrijfsterrein van Remat zelf, terwijl het BEVI op deze objecten niet van toepassing is.
2.10.1. Ingevolge artikel 15.2, onder a, zijn op gronden gelegen binnen de aanduiding "Veiligheidszone", al dan niet in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 9), geen nieuwe kwetsbare objecten en/of nieuwe beperkte kwetsbare objecten toegestaan.
Ingevolge artikel 15.2, onder b, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het verwijderen van de aanduiding "Veiligheidszone", mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de desbetreffende risicovolle inrichting wordt beëindigd; bij een zodanige wijziging nemen burgemeester en wethouders de procedure als bedoeld in artikel 23.2 in acht.
2.10.2. De Afdeling overweegt dat het op grond van de veiligheidscontour voor Remat niet mogelijk is beperkt kwetsbare objecten op haar eigen terrein te bouwen. Het college heeft dit niet onderkend en ter zitting verklaard dat die beperking niet is beoogd. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 15.2 van de planvoorschriften. De Afdeling ziet aanleiding op de volgende wijze zelf te voorzien. De Afdeling onthoudt goedkeuring aan artikel 15.2 van de planvoorschriften.
2.11. Remat en [appellante sub 3] voeren aan dat onvoldoende gemotiveerd is waarom geen goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan in verband met de handelwijze waarbij voor het binnen het plan gelegen terrein voor standplaatsen voor woonwagens een ander bestemmingsplan is opgesteld. Dit is volgens Remat en [appellante sub 3] in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Volgens Remat en [appellante sub 3] zijn de in dit deel gelegen standplaatsen voor woonwagens in akoestisch opzicht geen bestaande situatie, omdat de standplaatsen illegaal zijn. Overigens zijn volgens hen de woonwagens anders gesitueerd dan waar de plankaart van uitgaat en is er bij diverse woonwagens een slaapverdieping aanwezig. De woonwagens zijn volgens hen als kwetsbare objecten aan te merken. De verkeersveiligheid kan niet beoordeeld worden, aldus Remat en [appellante sub 3]. Een terrein voor woonwagenstandplaatsen op een gezoneerd industrieterrein in de nabijheid van een risicocontour is naar hun mening in ruimtelijk, akoestisch en milieuopzicht niet verantwoord.
2.11.1. Het college heeft ter zitting erkend dat, anders dan het heeft beoogd, de geluidszone industrielawaai, zoals die in 1992 door het college is vastgesteld en deels is gewijzigd in het bestemmingsplan Suytkade (vastgesteld op 11 mei 2004) door dit bestemmingsplan is gewijzigd.
2.11.2. De Afdeling stelt vast dat de geluidzone is gewijzigd. Dit is door de raad niet beoogd en het college heeft zich dit ten tijde van het goedkeuringsbesluit niet gerealiseerd en ten onrechte goedkeuring verleend. De geluidszone is daardoor niet op de juiste wijze berekend en niet op de juiste wijze op de kaart vermeld. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "Geluidszone Industrielawaai". De Afdeling ziet aanleiding op de volgende wijze zelf te voorzien. De Afdeling onthoudt goedkeuring aan de aanduiding "Geluidszone Industrielawaai". De Afdeling merkt op dat door deze onthouding van goedkeuring de door het college bij besluit van 3 december 1992 vastgestelde geluidscontour herleeft.
2.12. De Afdeling overweegt dat het beroep slaagt ten aanzien van de veiligheidszone en de geluidzone, zodat de overige beroepsgronden ten aanzien van het woonwagenterrein geen bespreking behoeven.
Wijzigingsbevoegdheid artikel 3.11
2.13. [appellante sub 3] voert aan dat niet duidelijk is wanneer de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.11 van de planvoorschriften kan worden gebruikt. Er kan discussie bestaan over de vraag of en in welke mate categorie 5 bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en uit het voorschrift blijkt niet eenduidig of de aanduiding ook voor een deel van het perceel kan vervallen.
2.13.1. Ingevolge artikel 3.11 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders de bestemming bedrijventerrein wijzigen door de binnen deze bestemming geregelde en op de plankaart aangegeven aanduiding "(5) milieucategorie 5-bedrijven toegestaan" te laten vervallen met dien verstande dat voorafgaand aan deze wijziging de middels de aanduiding toegelaten bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd.
2.13.2. De Afdeling overweegt dat duidelijk is wat onder beëindiging van bedrijfsactiviteiten moet worden verstaan. Deze beroepsgrond faalt.
2.14. [appellante sub 3] voert aan dat ten onrechte goedkeuring is onthouden aan artikel 3.4, onder c, onder 1, van de planvoorschriften, voor wat betreft het perceel Kanaaldijk Zuid, omdat dit perceel niet binnen het bestemmingsplan is gelegen. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat beoogd is de hoogte van de erfafscheidingen voor het bedrijf op 3 meter te stellen, doch dat dit niet strookt met het digitaal ter inzage gelegde plan.
2.14.1. Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder c, onder 1, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen: de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van: erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
2.14.2. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 3.4, onder c, onder 1, voor zover het betreft het perceel van [appellante sub 3] ([locatie]).
2.14.3. De Afdeling overweegt dat het perceel [locatie] niet in het plangebied gelegen is. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 3, lid 3.4. sub c, (1) voorzover het betreft het perceel van reclamant onder 3.4, A. [appellante sub 3] ([locatie]).
2.15. [appellante sub 3] voert aan dat het onthouden van goedkeuring aan artikel 3.4, onder e, van de planvoorschriften haar bestaande rechten aantast, omdat daardoor de algemene bepalingen omtrent bouwhoogte gelden, welke lager zijn dan 24 meter.
2.15.1. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 3.4, onder e, omdat dit artikel ten onrechte geen rekening houdt met de exploitatie door [appellante sub 3] van een betoncentrale, welke activiteit bouwwerken van een grotere hoogte vergt dan de planvoorschriften mogelijk maken.
2.15.2. Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder c en e, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen: c. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
e. de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van een puinrecyclingbedrijf mag 24 meter bedragen.
2.15.3. De Afdeling overweegt dat [appellante sub 3] terecht heeft aangevoerd dat het onthouden van goedkeuring aan artikel 3.4, onder e, ertoe leidt dat de algemene bepalingen gelden en dat dit tot gevolg heeft dat niet alleen de betoncentrale maar ook de gebouwen voor het puinrecyclingbedrijf van [appellante sub 3] niet meer zijn toegelaten. Toch hoefde het college hierin geen aanleiding te zien artikel 3.4, onder e, desondanks goed te keuren, terwijl het ten onrechte niet voorziet in de exploitatie door [appellante sub 3] van een betoncentrale. Het is aan de raad dit artikel aan te passen bij de planherziening. Deze beroepsgrond faalt.
2.16. Het beroep van Praxis, Bricorama en Intergamma is gegrond. Het besluit van 19 mei 2009 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" met als nadere aanduidingen "pvdII: Gebied perifere detailhandel toegestaan" en "Afwijkende perifere detailhandel (Zie Art. 3.2 Planvoorschriften)" "(4)".
De beroepen van Remat en [appellante sub 3] zijn gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "bedrijventerrein" met als nadere aanduiding "(2-3)" voor zover dit de percelen van Remat en [appellante sub 3] betreft.
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 15.2 van de planvoorschriften.
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "Geluidszone Industrielawaai".
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 3, lid 3.4. sub c, (1) voor zover het betreft het perceel van reclamant onder 3.4, A. [appellante sub 3] ([locatie]).
De Afdeling ziet aanleiding op de volgende wijze zelf te voorzien. De Afdeling onthoudt goedkeuring aan de aanduiding "Geluidszone Industrielawaai". De Afdeling onthoudt goedkeuring aan artikel 15.2 van de planvoorschriften.
De beroepen zijn voor het overige ongegrond.
2.17. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van Praxis, Intergamma en Bricorama geheel en de beroepen van Remat en [appellante sub 3] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 mei 2009, kenmerk 1465272, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan
1. de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" met als nadere aanduidingen "pvdII: Gebied perifere detailhandel toegestaan" en "Afwijkende perifere detailhandel (Zie Art. 3.2 Planvoorschriften)" "(4)" alsmede
2. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" met als nadere aanduiding "(2-3)", voor zover dit de percelen van Remat en [appellante sub 3] betreft alsmede
3. artikel 15.2 van de planvoorschriften alsmede
4. aan de aanduiding "Geluidzone Industrielawaai" en goedkeuring is onthouden aan artikel 3, lid 3.4. sub c, (1) voor zover het betreft het perceel van reclamant onder 3.4, A. [appellante sub 3] ([locatie]);
III. onthoudt goedkeuring aan de aanduiding "Geluidszone Industrielawaai" en artikel 15.2 van de planvoorschriften;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart de beroepen van Remat en [appellante sub 3] voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij Remat Chemie B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij Intergamma B.V., [appellante sub 4], en Bricorama B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door Remat Chemie B.V. voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt;
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf Center B.V. voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door [appellanten sub 3],voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht, ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door Intergamma B.V., [appellante sub 4], en Bricorama B.V. voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011