201005827/1/H1.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2010 in zaken nrs. 10/496, 10/249, 10/574,10/1400, 10/576 en 10/1404 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Bij onderscheiden besluiten van 21 januari 2010 heeft het college aan de stichting "Ons Tweede Huis" vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een kinderdagcentrum met ondersteunende functies op het perceel nabij de hoek van de Hoeksewaard en de Henegouwselaan te Amstelveen.
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het college de besluiten van 21 januari 2010 van een gewijzigde motivering voorzien en ten behoeve van het bouwplan alsnog krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening 2007 van de gemeente Amstelveen, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, ontheffing verleend van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [appellant] en anderen tegen de besluiten van 21 januari 2010, zoals gewijzigd bij besluit van 23 maart 2010, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel en het college, vertegenwoordigd door drs. M.J.B. Maarschalk en mr. A.J. Tielbeke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Leeuwen, advocaat te Amstelveen, als partij gehoord.
2.1. Het te realiseren bouwplan voorziet in het oprichten van een dagcentrum voor de opvang van kinderen met een beperking, inclusief een zwembad bestemd voor therapeutische doeleinden en kantoorruimte. Voorts voorziet het te realiseren bouwplan in een ruimte voor een apotheek en voor een zogeheten HOED-project (Huisartsen Onder Een Dak), waarbij meerdere huisartsen gezamenlijk in een gebouw zijn gevestigd, waar zij ieder hun eigen praktijk voeren.
2.2. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geding is getreden door te overwegen dat ten behoeve van het bouwplan nog 4 extra parkeerplaatsen op eigen terrein zullen worden gerealiseerd en dat door het college verkeerstechnische maatregelen kunnen worden genomen, indien blijkt dat ten gevolge van het bouwplan een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat, faalt dit betoog, reeds omdat deze overwegingen niet dragend zijn voor het oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er naast de op eigen terrein aan te leggen parkeerplaatsen in de directe omgeving van het bouwplan voldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn om in de parkeerbehoefte van het bouwplan te voorzien.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak onvoldoende gemotiveerd aannemelijk heeft geacht dat in de directe omgeving voldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn om in de parkeerbehoefte voor het bouwplan te voorzien. Hiertoe voeren zij aan dat in het door hen overgelegde verkeersonderzoek "Bouwplan Hoeksewaard/Nifterlake" van adviesbureau BRO van 25 maart 2010 (hierna: het verkeersonderzoek) is geconcludeerd dat de door het college gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. In dit verband voeren zij onder meer aan dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de "Parkeernota 2005-2010", die door de raad van de gemeente Amstelveen op 27 april 2005 is vastgesteld. Volgens [appellant] en anderen heeft het college de resultaten van het verkeersonderzoek niet weerlegd.
2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in beperkte mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
2.3.2. Niet in geschil is dat op eigen terrein onvoldoende parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd om volledig in de parkeerbehoefte van het bouwplan te voorzien. Het college heeft onderzocht of op andere wijze dan op het terrein van het bouwplan in parkeerruimte kan worden voorzien. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het besluit van 23 maart 2010. Het college heeft zich bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen gebaseerd op de Parkeernota. Hierin worden, in navolging van de "ASVV 2004 - Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: de CROW-normen), aan diverse functies verschillende normen voor het benodigde aantal parkeerplaatsen toegekend. Op grond daarvan komt het college op een benodigd aantal parkeerplaatsen van 38. Het bouwplan voorziet in 22 parkeerplaatsen op eigen terrein, exclusief 7 parkeerplaatsen voor taxibusjes. In het besluit van 23 maart 2010 heeft het college zich, onder verwijzing naar de resultaten van de in januari 2009 in opdracht van het college uitgevoerde parkeertellingen, op het standpunt gesteld dat er met de 144 openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving van het bouwplan, waaronder 13 parkeerplaatsen langs de openbare weg Hoeksewaard, ruim voldoende parkeerruimte aanwezig zal zijn. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat overdag minimaal 35% van deze parkeerplaatsen niet in gebruik is, terwijl de in het bouwplan opgenomen voorzieningen juist overdag worden gebruikt.
2.3.3. In hetgeen in het door [appellant] en anderen overgelegde verkeersonderzoek staat vermeld, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan onverenigbaar is met de Parkeernota. Het college neemt de Parkeernota als uitgangspunt bij de hem in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening toegekende beoordelingsvrijheid. Op grond van de Parkeernota kan de eis worden gesteld dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd. Dit betreft, gelet op de in de Parkeernota gehanteerde bewoordingen, evenwel geen verplichting.
Voorts hebben de op 13 december 2006 door de raad van de gemeente Amstelveen vastgestelde Nota van Uitgangspunten "Hoeksewaard" en het Programma van Eisen van 7 juni 2007, waar in het verkeersonderzoek naar wordt verwezen, een indicatief karakter. Het college behoefde derhalve geen overwegende betekenis toe te kennen aan het feit dat hierin is vermeld dat het de voorkeur verdient binnen het plangebied extra parkeervoorzieningen te realiseren voor bewoners in de directe omgeving, respectievelijk dat de parkeergelegenheid ten behoeve van het dagcentrum op eigen terrein zal moeten worden ingericht.
Bovendien heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat, zoals in het door [appellant] en anderen overgelegde verkeersonderzoek is geconcludeerd, de in opdracht van het college uitgevoerde parkeertellingen niet representatief zouden zijn en dat het op grond daarvan niet heeft mogen aannemen dat er voldoende vrije parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is van belang dat uit het in opdracht van het college uitgevoerde aanvullend parkeeronderzoek van 1 november 2010 blijkt dat het aantal parkeerplaatsen op woensdag en vrijdag om 11.00 en 15.00 uur niet significant afwijkt van het aantal vrije parkeerplaatsen rond die tijd op dinsdag en donderdag. Voor zover in dat verkeersonderzoek staat vermeld dat de parkeerdruk in de avonduren ten onrechte niet is onderzocht, wordt overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zowel het dagcentrum als het HOED-project als dagvoorziening kunnen worden aangemerkt. Verder bestaat, anders dan in het verkeersonderzoek wordt gesuggereerd, geen onduidelijkheid over de vraag of dient te worden voorzien in aanvullende parkeercapaciteit. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bouwplan niet voorziet in de vestiging van een wijkcentrum, maar dat denkbaar is dat aan derden incidenteel de mogelijkheid wordt geboden om gebruik te maken van de beschikbare kantoor- en vergaderruimte. Dit gebruik zal echter plaatsvinden buiten de reguliere openingstijden van het dagcentrum en de huisartsenpraktijk, zodat geen behoefte bestaat aan extra parkeerplaatsen. Bovendien is gebleken dat de apotheek, die op de eerste verdieping is voorzien, weliswaar openbaar is, maar dat deze hoofdzakelijk is bestemd voor intern gebruik gerelateerd aan de huisartsenpraktijk, zodat het college terecht niet aannemelijk heeft geacht dat de apotheek tot een grotere parkeerbehoefte zal leiden. Tot slot wordt in het verkeersonderzoek op zichzelf terecht geconcludeerd dat niet alle bij de in opdracht van het college uitgevoerde parkeertellingen betrokken parkeerplaatsen binnen 100 meter van het bouwplan zijn gelegen. Het college heeft ter zitting evenwel aannemelijk gemaakt dat ruim voldoende parkeerplaatsen wel binnen de genoemde afstand zijn gelegen. Gelet op het voorgaande, is met het door [appellant] en anderen overgelegde verkeersonderzoek niet aannemelijk gemaakt dat het college zich in het besluit van 23 maart 2010 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er in de directe omgeving van het bouwplan ruim voldoende parkeerruimte aanwezig zal zijn. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. In de door [appellant] en anderen overgelegde memo van Breijn B.V. van 21 december 2010 wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat in deze memo wordt erkend dat het college de parkeertellingen volgens de CROW-normen op de juiste tijdstippen heeft uitgevoerd.
2.4. Hetgeen [appellant] en anderen in hoger beroep voor het overige hebben aangevoerd, te weten dat de verklaring van geen bezwaar onbevoegd in mandaat is verleend, dat het bouwplan in strijd met de Nota van Uitgangspunten zal leiden tot vermindering van openbaar groen en dat geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, is een herhaling van de beroepsgronden die zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beoordeeld en daarin geen aanleiding gevonden voor gegrondverklaring van het beroep. [appellant] en anderen hebben niet uiteengezet dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist zijn. In het hoger beroep is derhalve in zoverre geen grond gelegen voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011