Uitspraak
201010854/1/M1- waarbij de voorzitter een vergelijkbare last onder dwangsom die terzake van een andere overtreding aan [verzoeker] was opgelegd, heeft geschorst - volgt dat deze lasten niet in stand kunnen blijven.
Raad van State
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 februari 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Katwoude, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland, dat op 2 november 2010 een aantal lasten onder dwangsom had opgelegd wegens overtredingen van de Wet milieubeheer. De verzoeker vroeg de voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de opgelegde lasten onterecht waren.
Tijdens de zitting op 24 januari 2011, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het verzoek behandeld. Het college had in een later besluit op 4 januari 2011 het eerdere besluit ingetrokken, omdat de overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer was beëindigd. Dit leidde ertoe dat de voorzitter concludeerde dat er geen dwangsommen meer verbeurd konden worden, en dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste.
De voorzitter overwoog verder dat, hoewel het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, er wel aanleiding was om het college te veroordelen in de proceskosten van de verzoeker. Dit was gebaseerd op het feit dat het college door de intrekking van het bestreden besluit aan het bezwaar van de verzoeker tegemoet was gekomen. De voorzitter heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 874,00 en het betaalde griffierecht van € 150,00 aan de verzoeker te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2011.