201010500/2/R2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Marknesserweg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2010, alwaar partijen niet zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van het laatste gedeelte van de parallelweg tussen Emmeloord en Marknesse. Het tracé heeft een lengte van circa drie kilometer.
2.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe stelt de raad dat 'voor zover bekend tot op heden nog geen sprake is van bouwwerkzaamheden' en 'van onomkeerbare gevolgen dan ook nog geen sprake is en het de vraag is of die daadwerkelijk dreigen in te treden'. De voorzitter ziet hierin onvoldoende zekerheid om aan te nemen dat tot het moment van de uitspraak in de bodemprocedure geen vergunningen zullen worden aangevraagd dan wel feitelijke werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de parallelweg zullen worden verricht. Bij dit oordeel wordt betrokken dat nu het een provinciale weg betreft, de provincie Flevoland belast is met de uitvoering van het plan en een toezegging van de zijde van de provincie in dit kader ontbreekt. Derhalve gaat de voorzitter uit van een spoedeisend belang.
2.4. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het plan. Hij betoogt dat het plan ten onrechte is vastgesteld voordat duidelijkheid bestond over de feitelijk te treffen maatregelen ter hoogte van zijn woning, waaronder de aanleg van een fysieke afscheiding tussen de Marknesserweg en de parallelweg, de aanleg van een geluidswal alsmede de invulling van beplanting op de bermen.
Ook stelt [verzoeker] dat het aan het plan ten grondslag gelegde geluidonderzoek ondeugdelijk is. Volgens [verzoeker] is bij het onderzoek uitgegaan van onjuiste aannames terwijl voorts een onjuiste rekenmethodiek is toegepast.
[verzoeker] betwijfelt voorts of de aanleg van de parallelweg zal leiden tot een verbetering van de verkeersveiligheid ter plaatse. Hij stelt daartoe dat de voorziene breedte van de parallelweg onvoldoende is, dat op parallelwegen bij gladheid minder gestrooid wordt en dat modder op de weg vanwege het landbouwverkeer voor gevaarlijke situaties zal zorgen.
Verder stelt [verzoeker] dat het plan een waardevermindering van zijn woning tot gevolg heeft, dat zijn privacy en woongenot onevenredig zullen worden aangetast en dat de weg leidt tot een sociaal isolement alsmede een verminderde bereikbaarheid van zijn bedrijf.
2.5. De raad stelt dat de uitkomsten van het geluidonderzoek deugdelijk zijn. Met de aanleg van de parallelweg wordt het langzaam en snelverkeer gescheiden hetgeen de verkeersveiligheid ter plaatse ten goede komt, aldus de raad. De raad heeft de mogelijke nadelige gevolgen van het plan voor [verzoeker] afgewogen tegen het belang van de verkeersveiligheid waarbij hij aan het laatstgenoemde belang doorslaggevende betekenis heeft toegekend. De feitelijke uitvoering van het plan kan volgens de raad in deze procedure niet aan de orde komen.
2.6. Ten behoeve van het plan is door de provincie Flevoland onderzoek verricht naar de geluidhinder op de woningen direct gelegen aan en nabij de voorziene parallelweg. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeer, Marknesserweg, wegvak Kuiderweg-Luttelgeesterweg, Aanleg parallelweg Noordoostpolder" van 29 oktober 2008. De conclusie van het onderzoek is dat bij de aanleg van de parallelweg bij geen van de woningen sprake zal zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. In reactie op het rapport van de provincie is in opdracht van [verzoeker] door Van Westreenen op 1 november 2009 een tegenrapport opgesteld. Van Westreenen komt tot de conclusie dat het akoestisch onderzoek van de provincie niet volledig en niet reproduceerbaar is. De gehanteerde uitgangspunten voor de berekeningen zijn volgens Van Westreenen niet onderbouwd, zodat niet is uitgesloten dat sprake is van een saneringssituatie of een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Naar aanleiding van het beroepschrift van [verzoeker] heeft het provinciebestuur een nader advies opgesteld. Uit dit advies blijkt dat de provincie bij de berekening van de verkeersintensiteit gebruik heeft gemaakt van de telgegevens van de afdeling Wegen en verkeer van de provincie en daarbij rekening heeft gehouden met een gemiddelde jaarlijkse autonome groei van 2,5%. Voor het gebruik van de parallelweg is voorts rekening gehouden met een toename van 800 motorvoertuigen per etmaal.
Gezien dit advies ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het geluidonderzoek ten behoeve van het plan ondeugdelijk is.
2.7. In de plantoelichting is opgenomen dat de Marknesserweg een drukke weg is waarvan zowel autoverkeer als landbouwverkeer gebruik maken. Met het plan wordt beoogd deze verkeersstromen te scheiden ten einde de verkeersveiligheid te verbeteren. De voorzitter acht aannemelijk dat met de aanleg van de parallelweg de verkeersveiligheid wordt bevorderd. In het betoog van [verzoeker] dat op parallelwegen bij gladheid minder wordt gestrooid en dat daarop vaak modder van landbouwverkeer ligt, ziet de voorzitter, gesteld al dat zulks het geval zou zijn, onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen. Blijkens de verbeelding zal de parallelweg een breedte hebben van 5,5 meter. Gelet op de aard van een dergelijke weg ziet de voorzitter geen reden om deze breedte uit een oogpunt van verkeersveiligheid onvoldoende te achten.
2.8. De voorzitter acht niet onaannemelijk dat de aanleg van de parallelweg in de door [verzoeker] gestelde opzichten bezwaren voor hem met zich zal brengen. Geen grond bestaat echter om te oordelen dat de raad deze bezwaren in redelijkheid niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan het met de aanleg van de parallelweg gediende belang van de verkeersveiligheid.
2.9. Het bezwaar van [verzoeker] omtrent de daadwerkelijke aanleg van een aarden wal met begroeiing en de invulling van beplanting op de bermen zien op uitvoeringsaspecten die in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
2.10. Het voorgaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat gelet op de betrokken belangen het treffen van een voorlopige voorziening niet is vereist. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011