ECLI:NL:RVS:2011:BP3282
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- R. van der Spoel
- E.K. van Leening
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitzettingsbelemmeringen van vreemdeling naar Somalië
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2010, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de opheffing van de maatregel van bewaring beval. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 17 november 2010. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de aanhouding van de vreemdeling, omdat er op dat moment uitzettingsbelemmeringen bestonden naar Somalië, specifiek naar Mogadishu. De minister stelde in hoger beroep dat deze belemmeringen tijdelijk van aard waren en dat er mogelijkheden waren voor uitzetting naar andere delen van Somalië.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de uitzettingsbelemmeringen slechts op Mogadishu van toepassing waren en dat er geen bewijs was dat uitzetting binnen een redelijke termijn onmogelijk was. De minister had bovendien verwezen naar een Memorandum of Understanding dat de mogelijkheid van uitzetting naar Somalië ondersteunde. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 februari 2011.