ECLI:NL:RVS:2011:BP3282

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012033/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
  • E.K. van Leening
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitzettingsbelemmeringen van vreemdeling naar Somalië

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2010, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de opheffing van de maatregel van bewaring beval. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 17 november 2010. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de aanhouding van de vreemdeling, omdat er op dat moment uitzettingsbelemmeringen bestonden naar Somalië, specifiek naar Mogadishu. De minister stelde in hoger beroep dat deze belemmeringen tijdelijk van aard waren en dat er mogelijkheden waren voor uitzetting naar andere delen van Somalië.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de uitzettingsbelemmeringen slechts op Mogadishu van toepassing waren en dat er geen bewijs was dat uitzetting binnen een redelijke termijn onmogelijk was. De minister had bovendien verwezen naar een Memorandum of Understanding dat de mogelijkheid van uitzetting naar Somalië ondersteunde. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 februari 2011.

Uitspraak

201012033/1/V3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 6 december 2010 in zaak nr. 10/40122 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat thans in onvoldoende mate vaststaat dat slechts sprake is van een tijdelijke belemmering om de vreemdeling te verwijderen naar Somalië, waarbij zij in aanmerking neemt dat uit de antwoorden van de minister op kamervragen over de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2010 inzake de veiligheidssituatie in Mogadishu van 19 november 2010 (Tweede Kamer 2009-2010, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 556) volgt dat er de komende maanden geen uitzettingen gepland staan naar Mogadishu, alsmede dat de minister niet heeft aangegeven wanneer het nieuwe Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire betreffende Somalië (hierna: het WBV) in werking treedt dan wel dat daarin zal staan binnen welke termijn uitzettingen naar Somalië zullen worden hervat.
Daartoe voert de minister onder meer aan dat, gezien de uitzonderlijke situatie in Mogadishu als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn), hij aanleiding heeft gezien het beleid ten aanzien van Somalië te wijzigen, in afwachting van de publicatie van het WBV geen uitzettingen naar Somalië zullen plaatsvinden en de uitzettingen naar de luchthaven opnieuw ter hand worden genomen, zodra het WBV is gepubliceerd, naar wordt aangenomen in week 51 van 2010. De opschorting van de uitzettingen is derhalve slechts van tijdelijke aard, aldus de minister. In dat kader acht de minister van belang dat het op 3 mei 2010 gesloten Memorandum of Understanding tussen het Ministerie van Nationale Veiligheid van de Transitional Federal Government van de Republiek Somalië en de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Justitie (hierna: het MoU) voorziet in de mogelijkheid van uitzetting van ongedocumenteerde Somaliërs met gebruikmaking van een EU staat. Tevens wordt verwezen naar 'Somalia - report of fact finding mission to Nairobi -' van de UK Border Agency van 8 oktober 2010 (hierna: het rapport).
2.1.1. De minister heeft in beroep, onder verwijzing naar zijn brief van 19 november 2010, naar voren gebracht dat indien na een individuele beoordeling blijkt dat er een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde is. Voorts heeft de minister aangegeven dat, indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government, gesteund door troepen van de African Union Mission. Van deze luchthaven kan de desbetreffende vreemdeling doorreizen naar het vestigingsalternatief. In afwachting van het WBV vinden tijdelijk geen uitzettingen naar Somalië plaats, aldus de minister.
In het rapport is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"There were regular flights into Somalia, most notably to Mogadishu International Airport which was under the control of the TFG and African Union Mission in Somalia (AMISOM) troops. Over 1,000 people travel into the country every month. From the airport Somali civilians can use taxis to travel to the city; the road from the airport was controlled by the TFG (supported by AMISOM troops). Views differed on the scope for individuals to travel within Mogadishu however most sources stated that Somali civilians could move around the city without much difficulty."
2.1.2. Gelet op voormelde brief van 19 november 2010 zagen de ten tijde van de inbewaringstelling van de vreemdeling en de aangevallen uitspraak bestaande uitzettingsbeletselen slechts op de plaats Mogadishu en niet op geheel Zuid- en Centraal-Somalië. De opschorting van uitzettingen via de internationale luchthaven van Mogadishu was slechts tijdelijk van aard. Voorts stond gelet op de ligging van die luchthaven ten aanzien van de stad Mogadishu niet op voorhand vast dat verwijdering van vreemdelingen via die luchthaven onmogelijk is omdat vandaar niet verder kan worden gereisd naar buiten Mogadishu gelegen gebieden.
2.1.3. Gelet op het voorgaande, het op 3 mei 2010 gesloten MoU en in aanmerking genomen dat de vreemdeling zijn gestelde identiteit en afkomst op geen enkele wijze heeft onderbouwd, heeft de rechtbank niet onderkend dat geen grond bestond voor het oordeel dat op voorhand vaststaat dat uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 november 2010 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de overige bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond is beslist, aan deze grond niet wordt toegekomen. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
2.3. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 december 2010 in zaak nr. 10/40122;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
513.
Verzonden: 2 februari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser