2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie het door de vreemdeling bij brief van 19 maart 2008 gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
Bij de brief van 26 januari 2009 heeft de vreemdeling nogmaals het bezwaarschrift van 19 maart 2008 aan de staatssecretaris gezonden en verzocht dit in behandeling te nemen.
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft de staatssecretaris het bezwaar van 26 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 15 januari 2010 heeft de staatssecretaris dat besluit ingetrokken.
2.2. In de grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij beoordeling van zijn beroep nu het besluit van 10 juni 2008 in rechte onaantastbaar is en dat de stelling dat de brief van 26 januari 2009 moet worden beschouwd als een verzoek om herziening van het besluit van 10 juni 2008 niet tot een ander oordeel leidt. Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008 in zaak nr. 200803104/1 (www.raadvanstate.nl) belang heeft bij een beoordeling van zijn verzoek om van het besluit van 10 juni 2008 terug te komen.
2.3. De omstandigheid dat het besluit van 10 juni 2008 in rechte onaantastbaar is, staat er niet aan in de weg dat de vreemdeling aan de staatssecretaris verzoekt om van dat besluit terug te komen. De staatssecretaris is gehouden op een dergelijk verzoek te beslissen. De brief van de gemachtigde van de staatssecretaris van 15 januari 2010, waarin zonder nadere toelichting is meegedeeld dat het besluit van 23 maart 2009 is ingetrokken, kan niet zelf als een zodanige beslissing worden aangemerkt. De vreemdeling heeft, gelet op het voorgaande, belang bij beoordeling van zijn verzoek van 26 januari 2009. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen wordt als volgt overwogen.
2.5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.6. De staatssecretaris heeft niet binnen een redelijke termijn op het verzoek van 26 januari 2009 beslist en evenmin te kennen gegeven binnen welke termijn een beslissing kon worden tegemoetgezien.
Bij brief van 16 april 2010 heeft de vreemdeling de minister meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen. De minister heeft nagelaten om binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit te nemen.
Aangezien blijkens het voorgaande niet tijdig op het verzoek is beslist, is het beroep kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
2.7. De minister voor Immigratie en Asiel dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb binnen twee weken alsnog een besluit op het verzoek van de vreemdeling van 26 januari 2009 te nemen en bekend te maken.
Voorts wordt op grond van artikel 8:55d, tweede lid, een dwangsom verbeurd voor iedere dag dat de minister in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
2.8. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.