ECLI:NL:RVS:2011:BP3280

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009112/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, waarin het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie niet ontvankelijk werd verklaard. De vreemdeling had op 26 januari 2009 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris, maar deze had nagelaten om tijdig een besluit te nemen. De vreemdeling verzocht de staatssecretaris om terug te komen op een eerder besluit van 10 juni 2008, dat in rechte onaantastbaar was verklaard. De staatssecretaris was verplicht om op dit verzoek te beslissen, maar had dit niet gedaan. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van zijn verzoek, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet binnen een redelijke termijn op het verzoek van de vreemdeling had beslist en dat de brief van 15 januari 2010, waarin het besluit van 23 maart 2009 werd ingetrokken, niet als een beslissing kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op het verzoek van de vreemdeling en werd tevens een dwangsom opgelegd voor elke dag dat hij in gebreke bleef. De Raad veroordeelde de staatssecretaris ook tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.

Uitspraak

201009112/1/V1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 20 augustus 2010 in zaak nr. 10/16700 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 20 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 26 januari 2009 niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie het door de vreemdeling bij brief van 19 maart 2008 gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
Bij de brief van 26 januari 2009 heeft de vreemdeling nogmaals het bezwaarschrift van 19 maart 2008 aan de staatssecretaris gezonden en verzocht dit in behandeling te nemen.
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft de staatssecretaris het bezwaar van 26 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 15 januari 2010 heeft de staatssecretaris dat besluit ingetrokken.
2.2. In de grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij beoordeling van zijn beroep nu het besluit van 10 juni 2008 in rechte onaantastbaar is en dat de stelling dat de brief van 26 januari 2009 moet worden beschouwd als een verzoek om herziening van het besluit van 10 juni 2008 niet tot een ander oordeel leidt. Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008 in zaak nr. 200803104/1 (www.raadvanstate.nl) belang heeft bij een beoordeling van zijn verzoek om van het besluit van 10 juni 2008 terug te komen.
2.3. De omstandigheid dat het besluit van 10 juni 2008 in rechte onaantastbaar is, staat er niet aan in de weg dat de vreemdeling aan de staatssecretaris verzoekt om van dat besluit terug te komen. De staatssecretaris is gehouden op een dergelijk verzoek te beslissen. De brief van de gemachtigde van de staatssecretaris van 15 januari 2010, waarin zonder nadere toelichting is meegedeeld dat het besluit van 23 maart 2009 is ingetrokken, kan niet zelf als een zodanige beslissing worden aangemerkt. De vreemdeling heeft, gelet op het voorgaande, belang bij beoordeling van zijn verzoek van 26 januari 2009. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen wordt als volgt overwogen.
2.5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.6. De staatssecretaris heeft niet binnen een redelijke termijn op het verzoek van 26 januari 2009 beslist en evenmin te kennen gegeven binnen welke termijn een beslissing kon worden tegemoetgezien.
Bij brief van 16 april 2010 heeft de vreemdeling de minister meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen. De minister heeft nagelaten om binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit te nemen.
Aangezien blijkens het voorgaande niet tijdig op het verzoek is beslist, is het beroep kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
2.7. De minister voor Immigratie en Asiel dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb binnen twee weken alsnog een besluit op het verzoek van de vreemdeling van 26 januari 2009 te nemen en bekend te maken.
Voorts wordt op grond van artikel 8:55d, tweede lid, een dwangsom verbeurd voor iedere dag dat de minister in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
2.8. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 20 augustus 2010 in zaak nr. 10/16700;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van de vreemdeling van 26 januari 2009;
V. bepaalt dat de minister voor Immigratie en Asiel binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het verzoek van 26 januari 2009 neemt en bekend maakt;
VI. bepaalt dat de minister voor Immigratie en Asiel aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
VII. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 327,75 (zegge:driehonderdzevenentwintig euro, vijfenzeventig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister voor Immigratie en Asiel aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
210.
Verzonden: 2 februari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser