ECLI:NL:RVS:2011:BP3272
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins de Vin
- R.C.S. Bakker
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring van een alleenstaande moeder met minderjarig kind
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, waarin de rechtbank de vreemdeling in vreemdelingenbewaring had gesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onterecht was, omdat de minister niet had aangetoond dat gedwongen vertrek op korte termijn mogelijk was. De minister stelde dat de bewaring was opgelegd in het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen waren dat de vreemdeling zich aan haar uitzetting zou onttrekken. De vreemdeling had geen identiteitspapier, had zich niet gehouden aan de vertrektermijn en was veroordeeld voor een misdrijf. De minister betoogde dat het beleid inzake vreemdelingenbewaring voor gezinnen met minderjarige kinderen niet van toepassing was, omdat in dit geval alleen de vreemdeling in bewaring was gesteld en niet haar minderjarig kind. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het beleid niet van toepassing was en dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De minister had voldoende redenen om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks de omstandigheden van de vreemdeling als alleenstaande moeder met een jong kind.