201004907/1/H3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 8 april 2010 in zaak nrs. 10-721 en 10-658 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 16 september 2009 heeft het college geweigerd [appellant] een urgentieverklaring te verlenen.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft in zijn verweerschrift betoogd dat [appellant] op 7 juni 2010 de beschikking heeft gekregen over een woning in Beverwijk en dat hij daarom geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] desgevraagd te kennen gegeven dat hij geen woning in Haarlem meer wenst. Hij stelt immateriële schade te hebben geleden omdat het college heeft geweigerd hem een urgentieverklaring te verlenen waardoor hij op een later tijdstip de beschikking heeft gekregen over zelfstandige woonruimte. Vanwege deze schade heeft hij nog steeds belang bij beoordeling van zijn hoger beroep.
2.1.1. [appellant] heeft niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij immateriële schade heeft geleden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] tegelijkertijd zowel een aanvraag om een urgentieverklaring bij het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk als in Haarlem heeft ingediend en dat, naar het college ter zitting van de Afdeling onweersproken heeft gesteld, de woningmarkt in Beverwijk minder nijpend is dan in Haarlem waardoor in Beverwijk eerder woonruimte voor [appellant] beschikbaar was.
Nu het hoger beroep evenmin dient voor het beantwoorden van principiële vragen, heeft [appellant] geen belang meer bij de beoordeling daarvan. Het hoger beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.