ECLI:NL:RVS:2011:BP2843

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002064/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kerkdorp Acht 2007 door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kerkdorp Acht 2007' door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 22 december 2009, onder nummer 1555253, besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Eindhoven op 11 juni 2009 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De eerste appellant en anderen hebben hun beroep op 1 maart 2010 ingediend, terwijl de tweede appellant dit op 2 maart 2010 deed. Het college heeft een verweerschrift ingediend en de gemeenteraad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is behandeld op 5 november 2010.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van de tweede appellant niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze heeft ingediend tijdens de ontwerpperiode van het bestemmingsplan. De wet vereist dat belanghebbenden tijdig een zienswijze indienen om ontvankelijk te zijn in beroep. De Raad heeft geoordeeld dat de tweede appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om een zienswijze in te dienen.

Wat betreft het beroep van de eerste appellant en anderen, heeft de Raad vastgesteld dat het college in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door goedkeuring te verlenen aan plandelen die de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het vorige bestemmingsplan hebben beperkt. De Raad heeft geoordeeld dat de goedkeuring van deze plandelen vernietigd moet worden, omdat het college niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen. De Raad heeft de goedkeuring aan deze plandelen onthouden en het college gelast om het griffierecht aan de eerste appellant en anderen te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 2 februari 2011.

Uitspraak

201002064/1/R3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2009, nr. 1555253, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven bij besluit van 11 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Kerkdorp Acht 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [gemachtigde], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 2]
2.1. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de goedkeuring van artikel 26.2.2, onder a, van de voorschriften van het vastgestelde plan. Ingevolge dit voorschrift mag bij wijze van uitzondering binnen de nabij zijn woning gelegen historische boomgaard waaraan in het plan de dubbelbestemming "Historisch Groen" is toegekend, één gebouw ter voorziening in een schuilgelegenheid met opslag voor materieel worden gebouwd, onder meer onder de voorwaarde dat de oppervlakte van het gebouw niet meer dan 30 m² mag bedragen.
2.1.1. Vast staat dat [appellant sub 2] gedurende de daarvoor geldende periode geen zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.1.2. De raad heeft het desbetreffende planvoorschrift in afwijking van het ontwerpplan vastgesteld door de in het ontwerpplan reeds opgenomen mogelijkheid om binnen de dubbelbestemming "Historisch Groen" bedoelde schuil-/opslaggelegenheid te bouwen met een oppervlakte van niet meer dan 40 m² te beperken in die zin dat het maximale bebouwingsoppervlak bij de vaststelling van het plan is teruggebracht tot 30 m². Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep van [appellant sub 2] slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hem een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerpplan. Nu het ontwerpplan uitging van een grotere schuil/opslaggelegenheid, doet deze situatie zich hier niet voor.
2.1.3. Voorts heeft [appellant sub 2] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest zich tot de raad te wenden met een zienswijze. Dat de raad en het college te kennen hebben gegeven dat [appellant sub 2] in zijn bedenking kan worden ontvangen en het college zijn bedenking in beschouwing heeft genomen, doet niet af aan de bij wet gestelde verplichting dat tijdig een zienswijze moet zijn ingediend om ontvankelijk te zijn in beroep.
2.2. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.5. Het plan voorziet in een actualisering van de juridisch-planologische regeling voor het woongebied van Acht en de oude kern. Het plan heeft voornamelijk een conserverend karakter.
2.6. [appellant sub 1] en anderen richten zich in beroep tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I", respectievelijk de bestemming "Detailhandel", die betrekking hebben op hun gronden achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2]. Zij stellen dat het voorliggende plan de bouw- en gebruiksmogelijkheden waarin het vorige bestemmingsplan voorzag, ten onrechte beperkt. Zij wensen dat deze bouw- en gebruiksmogelijkheden in het voorliggende plan worden gehandhaafd.
2.6.1. Het college acht de desbetreffende plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, nu het voorliggende plan wat betreft de mogelijkheid om ter plaatse woningen te bouwen niet verschilt van het vorige bestemmingsplan.
2.6.2. In het vorige bestemmingsplan "XI Acht" waren de desbetreffende gronden aangewezen voor "Gemengde bebouwing". Ingevolge artikel 2.1, onder b, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor woondoeleinden, in de vorm van woningen met daarbij behorende nevenruimten. Ingevolge artikel 2.2. in samenhang met de plankaart mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, ten dienste van de in lid 2.1. genoemde doeleinden en wel tot maximaal 70%.
In het voorliggende plan zijn met betrekking tot deze gronden de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden I" en "Detailhandel" toegekend. Ingevolge artikel 8.1, onder a, punt 6 van de planvoorschriften zijn de voor "Bedrijfsdoeleinden I" aangewezen gronden bestemd voor woningen (al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep) of dienstwoningen uitsluitend voor zover bestaand met daarbij behorende aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen. Ingevolge artikel 11.1, onder a, sub 2, zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden uitsluitend voor zover bestaand. Ingevolge artikel 11.2, tweede punt, is, met uitzondering van bergingen en entrees, de woning uitsluitend toegestaan op de verdieping tenzij een woning op de begane grond reeds aanwezig was op het moment van in werking treden van het plan.
2.6.3. In de schriftelijke uiteenzetting van de raad, zoals ter zitting bevestigd, heeft de raad erkend dat bij nader inzien het vorige bestemmingsplan ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden bood dan het voorliggende plan, maar dat het geenszins de bedoeling is geweest deze bestaande mogelijkheden in het voorliggende plan te beperken. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de desbetreffende plandelen zijn vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door deze plandelen niettemin goed te keuren, ondanks dat het college in verband met het voorgaande door de raad was verzocht om goedkeuring te onthouden aan de plandelen, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I", respectievelijk de bestemming "Detailhandel", die betrekking hebben op gronden achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2], dient te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan genoemde plandelen.
2.7. Wat betreft [appellant sub 1] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Wat betreft [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 december 2009, nr. 1555253, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I", respectievelijk de bestemming "Detailhandel", die betrekking hebben op gronden achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2];
IV. onthoudt goedkeuring aan de plandelen, genoemd onder III;
V. bepaalt dat deze uitspraak, voor zover het betreft het onder IV. genoemde, in de plaats treedt van het besluit van 22 december 2009;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
177-662.