201005759/1/H2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 april 2010 in zaak nr. 09/3449 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellant] om kinderopvangtoeslag over 2007 afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2010, verzonden op 4 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2011, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2.2. Bij aanvraag van 25 juni 2008 heeft [appellant] verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang over 2007. Bij besluit van 15 augustus 2008, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 25 juni 2009, heeft de Belastingdienst deze aanvraag afgewezen. Volgens de Belastingdienst heeft [appellant] in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Awir deze aanvraag na 1 april 2008 ingediend en is niet gebleken dat [appellant] om uitstel van het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2007 heeft verzocht. Van een ondubbelzinnige toezegging van een daartoe bevoegde medewerker is evenmin gebleken, aldus de Belastingdienst.
2.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitsprak geoordeeld dat de Belastingdienst de aanvraag van 25 juni 2008 buiten behandeling mocht laten (de Afdeling leest: mocht afwijzen). Van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel is geen sprake. Nu de gemachtigde van [appellant] een professioneel belastingconsulent is en in de toelichting op het desbetreffende aanvraagformulier de uiterste inleverdatum staat vermeldt, had [appellant] zich de onjuistheid van de mededeling van de desbetreffende medewerkster dienen te beseffen, aldus de rechtbank.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de aanvraag van 25 juni 2008 buiten behandeling mocht laten. Hij voert aan, dat zijn gemachtigde telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst en dat hij, gelet op de toen gedane mededeling, erop mocht vertrouwen later een aanvraag te kunnen indienen. In dit verband wijst [appellant] erop dat zijn gemachtigde regelmatig optreedt als intermediair tussen cliënten en de Belastingdienst, zodat hij waarde mocht hechten aan de mededelingen van de desbetreffende medewerkster. Voorts betoogt hij dat de noodzaak uitstel te verkrijgen van de aangifte inkomstenbelasting over 2007 ontbrak.
2.4.1. Niet in geschil is dat de Belastingdienst de aanvraag om een tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag over 2007 eerst op 25 juni 2008, dus na 1 april 2008 heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat [appellant] of zijn partner niet om uitstel heeft verzocht als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Awir.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen aanleiding gezien om te oordelen dat de Belastingdienst de aanvraag van 25 juni 2008 niet mocht afwijzen. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat een aanvraag ingediend na 1 april 2008 niet zou worden afgewezen. Aan een telefonisch contact van zijn gemachtigde met de Belastingdienst kon [appellant] geen rechtens te honoreren verwachtingen ontlenen. De omstandigheid dat geen uitstel is gevraagd van de aangifte inkomstenbelasting over 2007 omdat de noodzaak daartoe zou ontbreken, komt voor rekening van [appellant]. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011