201001723/1/R3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg,
gevestigd te Vught,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Vught (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stadhouderspark".
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.F.A.M. Schuurmans en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.C. van Driel-Faasen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A. Pullens, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van circa 650 woningen in het noorden van Vught. Het plandeel waarover opnieuw is besloten omtrent de goedkeuring voorziet in de bouw van circa 220 woningen.
2.3. Bij uitspraak van 11 november 2009, in zaak nr.
200804918/1/R1 en 200805000/1, heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit van 13 mei 2008, voor zover hier van belang, vernietigd voor zover goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Wonen-2 (W-2)", "Groen (G)" en "Verkeer-Verblijf (V-)", dat betrekking heeft op de voormalige sportvelden van het Fort Isabella ter plaatse van de Kampdijklaan en Prinsessenlaan, die onderdeel uitmaken van het voormalig zuidelijk schootsveld van het fort.
De Afdeling heeft in dit verband het volgende overwogen:
"Niet in geschil is dat de voormalige sportvelden van het fort op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn aangeduid als "Historische Geografie (vlak), Hoog", dat op grond van het provinciale beleid ter plaatse in beginsel alleen ruimtelijke ingrepen toelaatbaar zijn die gericht zijn op voortzetting of het herstel van de historische functie en die leiden tot het behoud of versterking van de cultuurhistorische (landschaps)waarden en dat de op die gronden voorziene woningbouw niet kan worden aangemerkt als een dergelijke ruimtelijke ingreep. In het bestreden besluit is evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat het college dit provinciale beleid in zijn afweging heeft betrokken. Voor zover de vertegenwoordiger van het college ter zitting heeft gesteld dat in het desbetreffende deelgebied De Hagen de bouwblokken zodanig ten opzichte van elkaar zijn geprojecteerd dat in noord-zuid richting verschillende zichtlijnen naar het fort openblijven, overweegt de Afdeling dat deze zichtlijnen zullen worden geblokkeerd door diverse bouwblokken die in het deelgebied in oost-west richting zijn geprojecteerd.
Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. […]"
2.4. Het hernieuwde besluit van het college ziet op goedkeuring van voornoemd plandeel. In dit besluit erkent het college dat de cultuurhistorische (landschaps)waarden van het schootsveld worden aangetast. Het college kent echter een groter belang toe aan een goed functionerende regionale woningmarkt dan aan de (belevings-)waarde van cultuurhistorie op de onderhavige locatie. Nu in het Uitwerkingsplan stedelijke regio Waalboss aan de gemeente Vught een gering gebied is toegekend waarvoor transformatie afweegbaar is ten behoeve van uitbreidingslocaties, is deze gemeente volgens het college voor de realisering van haar woningbouwprogramma vooral aangewezen op de ontwikkeling van inbreidings- en herstructureringslocaties, zoals de locatie Stadhouderspark.
2.5. De stichting betoogt dat het college ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft verleend aan voornoemd plandeel. In dit verband voert zij aan dat het door het college groter geachte belang om te kunnen voorzien in de noodzakelijke woningbouw binnen de gemeente Vught en de regio Waalboss is gebaseerd op inmiddels onjuist gebleken woningbouwprognoses en andere inzichten. Daarnaast betwist zij de lezing van het college dat het uitzicht op het schootsveld reeds grotendeels is aangetast en dat de zichtlijnen op het schootsveld blijven behouden. Voorts voorziet het plan ten onrechte niet in voorwaarden omtrent archeologie en archeologisch onderzoek, aldus de stichting.
2.5.1. In voornoemde uitspraak van 11 november 2009 heeft de Afdeling geoordeeld dat de noodzaak van de in het plan voorziene woningbouw voldoende is aangetoond. De door de stichting overgelegde brief van de directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving van 24 juli 2009 inzake het voorontwerp van de structuurvisie bevat slechts een standpunt over de verdeling van de woningen binnen de regio op basis van een prognose van 2008. Voorts wordt in de door de stichting aangehaalde Woonvisie 2009-2013 slechts regionaal overleg over de verdeling van de woningbouwopgave aangekondigd. Zoals door het college en de raad terecht is gesteld past de bouw van de in het plan voorziene 650 woningen binnen de bestaande regionale woningbouwafspraken. Die zijn niet gewijzigd.
De Afdeling ziet in hetgeen de stichting heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding thans anders te oordelen ten aanzien van de noodzaak voor de voorziene woningbouw dan in de uitspraak van 11 november 2009 is geoordeeld.
2.5.2. Blijkens het bestreden besluit is de afweging om ter plaatse woningbouw toe te staan ten koste van het behoud van het volledige schootsveld voornamelijk gebaseerd op het groter geachte belang om te kunnen voorzien in de noodzakelijke woningbehoefte, waarvoor in Vught nog slechts enkele inbreidingslocaties beschikbaar zijn. Die afweging, waarvoor het provinciale beleid zoals in 2.3 is aangehaald blijkens de woorden "in beginsel" ruimte biedt, is, daargelaten de vraag in hoeverre het schootsveld thans nog bestaat en wat ervan na realisering van het plan nog aan zichtlijnen overblijft, niet onredelijk.
2.6. In de uitspraak van 11 november 2009 heeft de Afdeling, anders dan door de raad gesteld, nog geen oordeel gegeven over de archeologische aspecten van het plan. Het staat de stichting vrij, binnen de grenzen van de goede procesorde - die naar het oordeel van de Afdeling hier niet zijn overschreden - dit argument in het beroep tegen het hernieuwde goedkeuringsbesluit alsnog naar voren te brengen.
Volgens de plantoelichting staat het plangebied niet op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. Een zeer klein deel van de westelijke rand van het plangebied heeft op de Cultuurhistorische Waardenkaart een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. Voor het plangebied zijn geen gerede aanwijzingen voor daadwerkelijk archeologische waarden, zo staat in de plantoelichting.
Voorts heeft de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting te kennen gegeven dat aanvullend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden ter plaatse van de voorziene locatie van de noordelijke ontsluitingsweg
Vught-Noord in deelgebied De Hagen en dat uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem reeds dusdanig is verstoord dat de kans op archeologische vondsten nihil is.
In hetgeen de stichting heeft aangevoerd, ziet de Afdeling gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de door haar genoemde voorwaarden in het plan hadden moeten worden opgenomen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2010