201004797/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 maart 2010 in zaak nr. 09/474 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college geweigerd aan [appellante] lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een erker met luifel aan de voorzijde van de woning op het perceel [locatie] te Zeddam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2007 in zaken nrs. 07/505 en 07/1286, opnieuw beslist op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.C.A. Hendriks, en het college, vertegenwoordigd door N.T.W.M. Horstik, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Deze procedure heeft uitsluitend betrekking op de weigering van het college om bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van de erker. Hetgeen [appellante] voor het overige in hoger beroep aanvoert, dat betrekking heeft op de vraag of het college de bij besluit van 5 november 2002 aan haar verleende bouwvergunning heeft ingetrokken en of het college jegens haar schadeplichtig is op grond van onrechtmatige overheidsdaad, staat thans niet ter beoordeling.
2.2. Het college heeft aan zijn besluit van 3 februari 2009 onder meer ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe heeft het college verwezen naar het negatieve advies van het Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 18 januari 2005.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 3 februari 2009 vernietigd, omdat het college [appellante] ten onrechte niet opnieuw heeft gehoord. Zij heeft echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Voor zover [appellante] betoogt dat haar door het college de mogelijkheid is onthouden tegen het besluit van 15 februari 2005 nieuwe en aanvullende argumenten, zoals een deskundigenrapport over welstand, in te brengen en de rechtbank reeds daarom ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 3 februari 2009 in stand heeft gelaten, faalt dit betoog. Daarbij is van belang dat [appellante] in beroep haar bezwaren tegen het besluit van 15 februari 2005 ten volle naar voren heeft kunnen brengen. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college het advies van de welstandscommissie van 18 januari 2005 reeds aan het besluit van 15 februari 2005 ten grondslag heeft gelegd.
2.4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij besluit van 3 februari 2009 ten onrechte heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen. Hiertoe voert zij onder meer aan dat het college zich in dit besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. In dit verband voert zij aan dat het bouwplan niet is gewijzigd ten opzichte van het bouwplan ten aanzien waarvan de welstandscommissie op 16 juni 2001 reeds positief heeft geadviseerd en dat die commissie in een rechtens vergelijkbaar geval wel een positief welstandsadvies heeft afgegeven.
2.4.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bouwplan dat thans ter beoordeling voorligt ten aanzien van de maatvoering is gewijzigd ten opzichte van het bouwplan waarop het positieve welstandsadvies van 16 juni 2001 betrekking heeft. In het advies van 18 januari 2005 is rekening gehouden met de gewijzigde uitvoering van het bouwplan. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich op dit advies mocht baseren. Verder heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de welstandscommissie in een rechtens vergelijkbaar geval wel een positief welstandsadvies heeft afgegeven. Het college heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat de erker op het perceel Gildebongerd 50, waar [appellante] naar verwijst, dateert van voor de inwerkingtreding van de welstandsnota "1e wijziging welstandsnota gemeente Montferland" op 1 januari 2009. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich in het besluit van 3 februari 2009 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bij dit besluit terecht heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en Mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011