201004662/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Reitsum, gemeente Ferwerderadiel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 maart 2010 in zaak nr. 09/1580 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadiel.
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de vervanging van twee windmolens door één windturbine op het perceel aan de [locatie] te Jannum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2010, verzonden op 31 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door L. Woudstra, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door H. de Haan, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de vervanging van twee windmolens op het perceel door één windturbine met een ashoogte van 40 m en een rotordiameter van 54 m.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000". Teneinde toch medewerking aan realisering van het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend. Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de bij besluit van 16 december 2008 door het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college van gedeputeerde staten) voor het bouwplan verleende verklaring van geen bezwaar.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen gebruik heeft mogen maken van de verklaring van geen bezwaar. Hij voert daartoe aan dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het voor het bouwplan, ondanks dat dit in strijd is met het beleid als neergelegd in het door de Provinciale Staten van Fryslân bij besluit van 4 oktober 2000 vastgestelde streekplan "Windstreek 2000" (hierna: het streekplan), een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven.
2.3.1. Ingevolge artikel 55, aanhef en onder a, van de WRO, voor zover thans van belang, worden voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en het besluit waarop de verklaring betrekking heeft.
Ingevolge artikel 4a, achtste lid, voor zover thans van belang, wordt bij een streekplan bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het plan aan te geven regelen binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan mogen afwijken. De afwijking kan geen concrete beleidsbeslissing inhouden.
2.3.2. Volgens paragraaf 3.4 van het streekplan is er slechts beperkt ruimte voor nieuwe solitaire turbines en moet de plaatsing van solitaire turbines met het oog op het grotendeels open Friese landschap met grote behoedzaamheid gebeuren. Niet in geding is dat de realisering van het bouwplan in strijd is met deze beleidsuitspraak. Ingevolge artikel 4a, achtste lid, van de WRO gelezen in samenhang met paragraaf 1.4 van het streekplan, voor zover thans van belang, is het college van gedeputeerde staten bevoegd om van deze richtinggevende beleidsuitspraak in een concreet aangegeven geval af te wijken.
In de verklaring van geen bezwaar heeft het college van gedeputeerde staten zijn standpunt gemotiveerd waarom in dit geval van het streekplan kan worden afgeweken. In dat kader heeft het van belang geacht dat het college onder verwijzing naar de door De Wolf Nederland Windenergie in november 2008 opgestelde notitie "Fotovisualisatie vervanging windturbine te Jannum in de gemeente Ferwerderadiel" aannemelijk heeft gemaakt dat de realisering van het bouwplan een rustiger beeld in het landschap oplevert dan de twee bestaande turbines. Ook heeft het college van gedeputeerde staten van belang geacht dat de realisering van het bouwplan, met uitzondering van de plaatsing van een solitaire turbine, past binnen de kaders van het streekplan, aangezien het door het streekplan nagestreefde belang om het open Friese landschap te behouden met de realisering van het bouwplan beter is gediend dan met de oude situatie, en dat de planologische rechten voor beide te saneren turbines worden ingeruild voor de rechten van één turbine. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van gedeputeerde staten hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van het bouwplan van het streekplan kan worden afgeweken.
Het betoog van [appellant] dat het college van gedeputeerde staten de gevraagde verklaring van bezwaar niet had mogen verlenen, nu de provinciale commissie Kritebelied niet is gehoord over het bouwplan, is in strijd met een goede procesorde eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd en kan reeds daarom niet leiden tot een ander oordeel. Voorts kan het beroep van [appellant] op de uitspraken van de Afdeling van 31 juli 2002 in zaak nr.
200105952/1, 23 december 2009 in zaak nr.
200901847/1en 24 februari 2010 in zaak nr.
200803170/1, hem niet baten. In de uitspraken van 31 juli 2002 en 24 februari 2010 doet zich geen situatie voor waarbij gebruik behoefde te worden gemaakt van een afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4a, achtste lid, van de WRO. In de uitspraak van 23 december 2009 is, anders dan in dit geval, geen richtinggevende beleidsuitspraak aan de orde, maar een in het omgevingsplan Flevoland 2006 neergelegde essentiële beleidsuitspraak waarvan, zonder wijziging van dat plan, niet mocht worden afgeweken.
Ten slotte kan de omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten eerder een voorstel heeft afgewezen om een algemene regeling in het streekplan op te nemen die de vervanging van minimaal twee turbines door één turbine mogelijk maakt, niet leiden tot het oordeel dat het college van gedeputeerde staten in dit concrete geval geen verklaring van geen bezwaar heeft mogen verlenen. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011