ECLI:NL:RVS:2011:BP2802

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004016/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Raad voor Rechtsbijstand inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor Rechtsbijstand tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 3 maart 2010 het besluit van de Raad van 3 oktober 2008 vernietigd, waarin de Raad de vergoeding voor rechtsbijstand aan [wederpartij] had vastgesteld. De Raad had deze vergoeding verlaagd omdat [wederpartij] niet tijdig een afschrift van het besluit tot toevoeging aan het bestuursorgaan had overgelegd, zoals vereist door artikel 29, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De rechtbank oordeelde dat de Raad niet gerechtigd was om de proceskostenvergoeding in mindering te brengen op de vergoeding voor rechtsbijstand, omdat dit niet expliciet in de wet was vastgelegd.

De Raad heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de verplichting om een afschrift van het besluit tot toevoeging te overleggen een subsidieverplichting is. De Raad stelt dat bij niet-naleving van deze verplichting, de Raad op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering mag brengen op de vergoeding voor rechtsbijstand. De Raad heeft betoogd dat het niet tijdig overleggen van het afschrift van de toevoeging niet alleen gevolgen heeft voor de vergoeding aan de rechtsbijstandverlener, maar ook voor de rechtzoekende, die anders dubbel gecompenseerd zou worden voor dezelfde proceskosten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Raad van 3 oktober 2008 is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de Raad in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de subsidie te wijzigen en de proceskostenvergoeding in mindering te brengen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de wetgeving de Raad deze mogelijkheid biedt, en daarom is de uitspraak van de rechtbank onjuist.

Uitspraak

201004016/1/H2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 maart 2010 in zaak nr. 08/3993 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de raad een vergoeding vastgesteld voor door [wederpartij] op basis van een toevoeging in een zaak verleende rechtsbijstand.
Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op 12 maart 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 oktober 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt, indien op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bezwaar of administratief beroep wordt ingesteld en de belanghebbende een verzoek om kostenvergoeding doet, een afschrift van het besluit tot toevoeging zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist dan wel het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist, overgelegd aan dat bestuurs- of beroepsorgaan.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld met betrekking tot het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.
Ingevolge artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) worden, indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan het bureau recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) of van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, deze bedragen tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering gebracht.
Ingevolge de artikelen 7:15, tweede lid, en 7:28, tweede lid, van de Awb, voor zover thans van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van onderscheidenlijk het bezwaar en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, Rv is van overeenkomstige toepassing.
2.2. [wederpartij] heeft op basis van een toevoeging rechtsbijstand verleend in een zaak waarin zij namens haar cliënt bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de gemeente Eindhoven (hierna: het bestuursorgaan). Het bestuursorgaan heeft bij besluit op bezwaar van 4 december 2007 een proceskostenvergoeding toegekend van € 644,00.
2.2.1. De raad heeft aan het besluit van 3 oktober 2008 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan de in artikel 29, derde lid, van de Wrb neergelegde verplichting om een afschrift van het besluit tot toevoeging aan het bestuursorgaan over te leggen. De raad heeft bij de berekening van de vergoeding daarom de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering gebracht op het bedrag dat als vergoeding voor de door [wederpartij] verleende rechtsbijstand is vastgesteld.
2.2.2. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd omdat uit artikel 29 van de Wrb noch uit de geschiedenis van de totstandkoming ervan kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om het niet tijdig overleggen van een afschrift van het besluit tot toevoeging aan het bestuursorgaan te sanctioneren door de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering te brengen op het bedrag dat als vergoeding voor verleende rechtsbijstand is vastgesteld.
2.3. De raad voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 29, derde lid, van de Wrb een subsidieverplichting behelst, bij niet-naleving waarvan de raad ingevolge artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering mag brengen op het bedrag dat als vergoeding voor verleende rechtsbijstand is vastgesteld.
2.3.1. De verstrekking van een vergoeding aan een rechtsbijstandverlener voor door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand behelst subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb. De in artikel 29, derde lid, van de Wrb neergelegde verplichting om een afschrift van het besluit tot toevoeging aan het bestuursorgaan over te leggen, behelst een verplichting als bedoeld in artikel 4:38, tweede lid, van de Awb.
In de Nota van wijziging van de Wet op de rechtsbijstand (TK 2001-2002, 27 553, nr. 6, blz. 3) staat ter toelichting op artikel 29 van de Wrb vermeld dat de advocaat het bestuursorgaan informeert over het verlenen van rechtsbijstand op toevoegingsbasis, zodat het bestuursorgaan weet dat de proceskostenvergoeding aan de advocaat moet worden betaald. Daarbij wordt voor het moment waarop de advocaat het bestuursorgaan een afschrift van de toevoeging moet overleggen aangesloten bij de bestaande regeling. Dit houdt in dat de advocaat zo snel mogelijk, doch in ieder geval voordat op het bezwaar of beroep is beslist, van de toevoeging melding moet maken, zodat het bestuursorgaan daarmee tijdig rekening kan houden bij de uitbetaling van de kosten dan wel het beroepsorgaan in staat wordt gesteld vast te stellen dat aan de advocaat moet worden betaald.
Niet in geschil is dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan de in artikel 29, derde lid, van de Wrb neergelegde subsidieverplichting. De raad heeft in redelijkheid gebruik mogen maken van de in artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb neergelegde bevoegdheid om de subsidie ten nadele van [wederpartij] te wijzigen en aldus de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding in mindering te brengen op het bedrag dat als vergoeding voor rechtsbijstand is vastgesteld. Een anders luidende opvatting zou betekenen dat een rechtsbijstandverlener door het niet voldoen aan deze subsidieverplichting kan bewerkstelligen dat het bestuursorgaan de proceskostenvergoeding ten onrechte aan de rechtzoekende toekent, de raad deze proceskostenvergoeding niet ingevolge artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000 in mindering kan brengen op het bedrag dat als vergoeding voor verleende rechtsbijstand is vastgesteld, en derhalve zowel de rechtsbijstandverlener als de rechtzoekende een vergoeding ontvangen voor dezelfde door de advocaat ten behoeve van de cliënt gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen de raad overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2008 ongegrond verklaren. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat hetgeen [wederpartij] in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het ontbreken van een wettelijke basis voor het in mindering brengen van de door het bestuursorgaan toegekende proceskostenvergoeding, faalt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1. is overwogen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 maart 2010 in zaak nr. 08/3993;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
344.