ECLI:NL:RVS:2011:BP2800

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002868/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek voor paardenhouderij en mestopslag op perceel te Velsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], in haar hoedanigheid van erfgename van [overledene], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Velsen om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel voor het stallen van paarden en mestopslag, vernietigd. Het college had in 2007 een verzoek van [overledene] om handhavend op te treden tegen het plaatsen van containers en het verbouwen van een houtschuur tot paardenstal afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, maar liet de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand voor bepaalde onderdelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 februari 2011 behandeld. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Afdeling overwoog dat het gebruik van de houtschuur en de mestopslag op het perceel niet in strijd was met het bestemmingsplan, mits het gebruik ten dienste stond van het behoud van de landschappelijke waarden. De Afdeling concludeerde dat het gebruik van de houtschuur voor het stallen van paarden en de opslag van mest niet in strijd was met de bestemmingsplannen, en dat het overgangsrecht van toepassing was. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en overgangsrecht in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar gebruik van gronden en gebouwen in het geding is. De Afdeling bevestigde dat het gebruik van de houtschuur en mestopslag niet in strijd was met de geldende bestemmingsplannen, en dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen in stand had gelaten, zij het op onjuiste gronden.

Uitspraak

201002868/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in haar hoedanigheid van erfgename van [overledene], wonend te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 februari 2010 in zaak nr. 08/4394 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft het college het verzoek van [overledene], om handhavend op te treden tegen het plaatsen van drie containers, het verbouwen van een houtschuur tot een paardenstal, het (bedrijfsmatige) gebruik van deze schuur als paardenstal, het gebruik van een voormalige moestuin als paardenbak, het opslaan van mest en het verwijderen van een 100 jaar oude taxushaag op het perceel aan de [locatie] te Velsen (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college het door [overledene] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2010, verzonden op 9 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en gelast dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak wat het verzoek betreft van [overledene] om handhavend op te treden tegen de drie containers en de verbouwing van de houtschuur op het perceel. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 15 april 2008 in stand blijven wat betreft de weigering van het college om handhavend op te treden tegen het gebruik van de houtschuur als paardenstal, het gebruik van de voormalige moestuin als paardenbak en de mestopslag. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2010.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door W. Dooijes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 april 2008 in stand te laten. Zij voert daartoe aan dat het perceel wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig houden van renpaarden en het opslaan van mest, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan "Parken en landgoederen Velsen Zuid".
2.1.1. Op het perceel bevindt zich een houtschuur die wordt gebruikt voor het stallen van paarden en een daarbij behorende mestopslag. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand blijven wat betreft de weigering van het college om handhavend op te treden tegen dat gebruik van de houtschuur en de mestopslag. Bij dat oordeel is zij uitgegaan van het bestemmingsplan "Parken en landgoederen Velsen Zuid". Daarbij heeft zij echter niet onderkend dat op het moment van de uitspraak het bestemmingsplan "Driehuis en Velsen-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) gold. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://200909986/1/H1">200909986/1/H1</a> dient de rechter bij aanwending van de bevoegdheid tot het in stand laten van de rechtsgevolgen uit te gaan van de feiten en omstandigheden op het moment van de uitspraak en het dan geldende recht.
Het vorenstaande kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op het hierna volgende.
2.1.2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bos Parken (BP)". Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor behoud en beheer van de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden in de vorm van bebouwing, parken, bos en bebossing en voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
Het gebruik van de houtschuur en de opslag van mest op het perceel vindt plaats ten behoeve van een paardenhouderij. Daargelaten of de in artikel 7.4.2 van de planvoorschriften neergelegde verbodsbepaling ook op die paardenhouderij van toepassing is, kan een geslaagd beroep worden gedaan op het overgangsrecht als neergelegd in artikel 32.3 van de planvoorschriften. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.1.3. Ingevolge artikel 32.3 van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 32.5 is lid 32.3 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
2.1.4. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Parken en landgoederen Velsen Zuid" rustte op het perceel de bestemming "Parken en landgoederen".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Parken en landgoederen Velsen Zuid" (hierna: de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan) mogen de aldus aangewezen gronden slechts worden gebruikt voor het behoud of herstel van de aldaar voorkomende historische, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8 en 9.
Ingevolge artikel 8, onderdeel I, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden gebouwen anders te gebruiken, te doen of te laten gebruiken dan ten dienste van het toegestane gebruik van de grond en de opstallen, zoals omschreven in artikel 6, eerste lid.
Ingevolge artikel 8, onderdeel II, eerste lid, aanhef en onder h, is het verboden de in dit bestemmingsplan opgenomen gronden te gebruiken, te doen of te laten gebruiken als opslag-, stort-, of bergplaats buiten de op de kaart aangegeven grenslijnen der bebouwing van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het natuurwetenschappelijk beheer van de gronden.
2.1.5. De stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen heeft in december 2005 voor het op het perceel gelegen landgoed Waterland het beheersplan "Waterland" (hierna: het beheersplan) opgesteld, dat bij besluit van september 2006 is goedgekeurd door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. In dat beheersplan staat onder meer het volgende.
"De paardenhouderij draagt op traditionele wijze bij aan het beheer van het park. Gecomposteerd parkafval, waaronder snel afbreekbaar vlas/koolzaadstrooisel in de paardenmest, wordt verspreid over de weiden. Deze lichte natuurlijke bemesting is van belang bij de instandhouding van onder andere stinzeplanten. Een deel van de weiden wordt begraasd, de Parkweide wordt na de langste dag gehooid voor de winning van paardenvoer. Bij dit proces wordt door middel van het schudden van het maaisel zaden van onder andere Haarlems Klokkenspel en Boerenkrokus verspreid. Omdat jaarlijks meer wordt afgevoerd dan toegevoegd, is sprake van een lichte verschraling. Er wordt geen kunstmest gebruikt. Daarnaast levert de begrazing van de paarden een arbeidsbesparing op doordat graslanden en zichtlijnen open worden gehouden. De hierboven beschreven beheersvormen (paardenhouderij en exploitatie van het hoofdgebouw) zorgen voor een financieel aanvaardbaar draagvlak. Daarnaast dragen zij in belangrijke mate bij aan de handhaving van cultuurhistorische- en natuurwaarden en geven daarmee vorm aan wat er in de Belvedèrenota wordt beoogd, namelijk behoud door ontwikkeling."
Gelet op deze passage uit het beheersplan moet het gebruik van de houtschuur als paardenstal geacht worden ten dienste te staan van het behoud van de op het perceel voorkomende historische, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan en moet de mestopslag op het perceel, die, naar ter zitting is gebleken, van belang is voor de natuurlijke bemesting van het landgoed, noodzakelijk worden geacht voor het natuurwetenschappelijk beheer van de op het perceel gelegen gronden.
Het betoog van [appellante] dat het perceel bedrijfsmatig wordt gebruikt voor het houden van renpaarden, leidt niet tot een andere overweging, nu het bedrijfsmatig houden van paarden op het perceel niet in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan, mits dat bedrijfsmatige gebruik ten dienste staat van het behoud of herstel van de waarden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel wordt gebruikt voor het trainen van renpaarden, of dat de in de houtschuur gestalde renpaarden niet kunnen worden ingezet voor de begrazing en bemesting van het op het perceel gelegen landgoed.
Onder vorenvermelde omstandigheden is het gebruik van de houtschuur voor het stallen van paarden en de opslag van mest op het perceel niet in strijd met artikel 8, onderdeel I, eerste lid, en onderdeel II, eerste lid, onder h, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan.
2.1.6. Aangezien voornoemd gebruik van het perceel niet in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan en het niet aannemelijk is dat de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van de bestemmingen in het bestemmingsplan sinds het van kracht worden daarvan op 3 juni 2009 naar de aard en omvang is vergroot, is op dat gebruik het overgangsrecht van toepassing als bedoeld in artikel 32.3 van de planvoorschriften. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 april 2008 in stand te laten, voor zover het college daarbij heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de houtschuur als paardenstal en de opslag van mest. Het betoog van [appellante] faalt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen en met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
543.