200907162/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sint Joost, gemeente Echt-Susteren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 augustus 2009 in zaak nr. 09/99 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [locatie] te Sint Joost ten behoeve van het oprichten van een hondenpension.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft het college het door [belanghebbenden] en 17 anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 mei 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.P. Schobben, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [belanghebbende A], bijgestaan door J.T.F. van Berkel, en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers.
Bij tussenuitspraak van 23 juni 2010, nr.
200907162/1/T1/H1(hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak:
- aan de motivering van het besluit van 4 december 2008 een gemotiveerd standpunt toe te voegen, waarin het tot uitdrukking brengt waarom het al dan niet aanleiding ziet vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO), en, indien het bereid is vrijstelling te verlenen, in de plaats van dat besluit een ander besluit te nemen;
- het herstelde dan wel vervangende besluit aan de Afdeling toe te zenden.
Deze uitspraak is aangehecht.
Bij schrijven van 26 oktober 2010, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft het college het besluit van 4 december 2008 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij brief van 29 oktober 2010 zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het schrijven van het college van 26 oktober 2010 naar voren te brengen. Door [belanghebbende A] is bij brief van 18 november 2010 een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. Het college heeft in het besluit van 4 december 2008 niet gemotiveerd waarom het niet tot een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO heeft besloten. Daartoe wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.2. In zijn schrijven van 26 oktober 2010, geeft het college te kennen dat verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede en derde lid van de WRO niet mogelijk is, omdat het bouwplan niet valt onder de krachtens die bepalingen bedoelde gevallen.
Ten aanzien van de weigering van de vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, geeft het college in dat schrijven aan dat het het bij besluit van 3 november 2005 door de raad van de gemeente Echt-Susteren vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Echt" als het actuele ruimtelijke toetsingskader beschouwt, en dat het bouwplan niet past in de ruimtelijke visie die in dit bestemmingsplan is neergelegd, omdat door realisering ervan het perceel, waarop een woonbestemming rust, een te zwaar bedrijfsmatig karakter krijgt.
Voorts stelt het college dat het bouwplan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, nu het is gelegen in het zogeheten gebiedsperspectief "Vitaal landelijk gebied". Dit gebiedsperspectief bestaat overwegend uit landbouwgebieden, waarbinnen de inrichting en ontwikkeling in belangrijke mate door de landbouw wordt bepaald. Extra belang wordt gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie, in het kader waarvan ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden voor kleinschalige vormen van bedrijvigheid in vrijkomende en niet-agrarische gebouwen. Het college acht het oprichten van het hondenpension ter plaatse in dit verband een te omvangrijke vorm van bedrijvigheid, gezien de negatieve ruimtelijke effecten ervan.
2.2.1. De Afdeling acht deze motivering voldoende om de weigering vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 van de WRO te kunnen dragen.
2.3. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 4 december 2008 dienen te worden vernietigd. Nu het college bij zijn schrijven van 26 oktober 2010 de weigering vrijstelling voldoende heeft gemotiveerd, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 4 december 2008 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 augustus 2009 in zaak nr. 09/99;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 4 december 2008, kenmerk 2008/7906;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.348,41 (zegge: dertienhonderdachtenveertig euro en eenenveertig cent), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011