ECLI:NL:RVS:2011:BP2784

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005870/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afscherming persoonsgegevens door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 7 mei 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had op 23 november 2009 het verzoek van [appellant] om afscherming van zijn persoonsgegevens voor externe partners van de gemeente en voor zijn netwerkcontacten afgewezen. Dit besluit werd door het college op 2 maart 2010 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 december 2010 ter zitting behandeld. De Afdeling overweegt dat, ingevolge artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, een nieuwe aanvraag moet worden voorzien van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Aangezien [appellant] geen nieuwe feiten heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van zijn verzoek, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.

Uitspraak

201005870/1/H3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2010 in zaken nrs. 10/1289 en 10/1290 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om afscherming van zijn persoonsgegevens voor externe partners van de gemeente en voor zijn netwerkcontacten afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2010, verzonden op 10 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. O.P. de Gier, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. Bij brief van 8 juli 2006 heeft [appellant] op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) het college verzocht om binnen het kader van een polisproject zijn persoonsgegevens niet te verstrekken aan externe partners en netwerkcontacten. Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 maart 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 17 december 2007 het beroep tegen dit laatstgenoemde besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2006 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Bij uitspraak van 1 oktober 2008 in zaak nr.
200800674/1heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidende beroep ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 oktober 2009 heeft [appellant] het college een aan het verzoek van 8 juli 2006 identiek verzoek gedaan, waarbij hij heeft gewezen op zijn door hem als onleefbaar ervaren woonsituatie.
Nu de door [appellant] gedane aanvraag van 3 oktober 2009 identiek is aan zijn aanvraag van 8 juli 2006, dient deze als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.
2.3. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd, aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.2. Voorzover de door [appellant] gestelde onleefbare woonsituatie al is ontstaan dan wel in relevante mate is verergerd sinds het door hem op 8 juli 2006 ingediend verzoek, rechtvaardigt deze geen hernieuwde rechterlijke beoordeling, nu reeds op voorhand is uitgesloten dat deze omstandigheid kan afdoen aan het eerdere besluit. De Afdeling overweegt hiertoe dat de door [appellant] gestelde onleefbare woonsituatie geen enkele relatie heeft met het door hem gedane verzoek aan het college om zijn persoonsgegevens niet te verstrekken aan externe partners en netwerkcontacten.
2.4. Nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 2 maart 2010. Het beroep hiertegen heeft de rechtbank dan ook met juistheid ongegrond verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
176-591.