201005099/1/H2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2010 in zaak nr. 09/686 in het geding tussen:
Bij besluit van 10 november 2008 heeft het LBIO met ingang van 5 november 2008 aan [wederpartij] in verband met de plaatsing van zijn dochter in een residentiële voorziening een ouderbijdrage opgelegd.
Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het LBIO het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2008 ingetrokken en het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 9 april 2010, verzonden op 14 april 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2009 vernietigd voor zover daarbij het LBIO heeft geweigerd om de door [wederpartij] gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden, bepaald dat het LBIO deze kosten alsnog vergoedt en bepaald dat die uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het LBIO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een nadere zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr.
200807174/1) heeft een bestuursorgaan onvoldoende procesbelang bij het instellen van hoger beroep, indien het belang uitsluitend nog bestaat uit het ongedaan maken, dan wel het in hoogte doen aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken proceskostenveroordeling ten aanzien van de kosten van beroep, bezwaar of administratief beroep of uit het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht.
2.2. Nu het LBIO in hoger beroep uitsluitend betoogt dat het ten onrechte in de proceskosten van [wederpartij] is verwezen, is, gelet op het voorgaande, niet gebleken dat het nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.3. Het hoger beroep van het LBIO is niet-ontvankelijk.
2.4. Het LBIO dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor het indienen van het verweerschrift toepassing dient te worden gegeven aan wegingsfactor "zeer licht" (0,25) als bedoeld in de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien het hier een eenvoudige vraag betreft, waarbij geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 109,25 (zegge: honderdnegen euro en vijfentwintig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011