201004959/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 april 2010 in zaak
nr. 09/1060 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft het college reguliere bouwvergunning met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Parthenon B.V. ten behoeve van het oprichten van een appartementencomplex op het perceel Oosterkade 8 te Groningen.
Bij uitspraak van 9 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door E. Bakker, ing. J.N.W. Verhaar en ing. H. Postma, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in vijf appartementen, zes (inpandige) parkeerplaatsen en een commerciële ruimte in zeven bouwlagen.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Stadswoonwijk (menggebied)" die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad-Oost"op het perceel rust, onder meer omdat het bestemmingsplan maximaal vijf bouwlagen toestaat. Om niettemin medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat privaatrechtelijke belemmeringen aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan omdat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.2.1. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen 2 m van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Ingevolge artikel 5:51 van het BW mogen in muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://200906091/1">200906091/1</a>) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
2.2.3. De vrijstelling richt zich op de bouw van de zesde en de zevende verdieping van het bouwplan. Op deze verdiepingen zijn geen ramen of balkons aan de kant van het pand van [appellant] voorzien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er daarom geen sprake is van evident handelen in strijd met artikel 5:50 van het BW, in verband met de verleende vrijstelling.
2.2.4. Voor zover [appellant] heeft beoogd tevens te ageren tegen een dakterras dat op de derde verdieping van het bouwplan is voorzien, wordt overwogen dat, daargelaten of dit in de belangenafweging bij de verleende vrijstelling aan de orde kon komen, Parthenon B.V., naar aanleiding van een door [appellant] ingediende zienswijze, bij brief van 8 juni 2009 heeft aangegeven dat het aannemelijk is dat [appellant] door verjaring het recht op het hebben van de vensters in zijn pand heeft verworven, voor zover deze zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden. Het bouwplan is daarop in die zin aangepast, dat dit dakterras niet toegankelijk zal zijn voor zover het zich binnen twee meter van de vensters van [appellant] bevindt en dat op het dakterras 1,80 m hoge ondoorzichtige schermen worden geplaatst. De rechtbank heeft daarom ook in zoverre terecht geen grond gezien voor het oordeel dat er een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter is.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de te verwachten geluid- en stankoverlast niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan.
2.3.1. Het besluit al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag, of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit de vrijstelling al dan niet te verlenen.
2.4. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ten gevolge van het bouwplan te verwachten toename van geur en geluid niet zodanig zal zijn dat die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan. Het college heeft daarbij in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het bouwplan slechts voorziet in zes inpandige parkeerplaatsen, die enkel toegankelijk zullen zijn voor de bewoners van het appartementencomplex, en dat in zoverre het aantal vervoersbewegingen, gelet op de omstandigheid dat het bouwplan in een stedelijke omgeving is gesitueerd, in geringe mate zal toenemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011