ECLI:NL:RVS:2011:BP2778

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100335/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking rapport Inspectie van het Onderwijs betreffende financieel beheer VAHON

In deze zaak heeft de vereniging Vereniging Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland (VAHON) een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de openbaarmaking van een rapport van de Inspectie van het Onderwijs. Dit rapport, dat betrekking heeft op het financiële beheer van de VAHON, werd op 23 april 2009 opgesteld en op 24 augustus 2009 door de inspecteur-generaal van het onderwijs openbaar gemaakt. De VAHON heeft bezwaar gemaakt tegen deze openbaarmaking, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 8 december 2010 het beroep van de VAHON tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

De VAHON heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de openbaarmaking van het rapport haar onevenredig benadeelt. De vereniging stelt dat het rapport onterecht beschuldigingen van onrechtmatig financieel handelen bevat, wat kan leiden tot negatieve publiciteit en het vertrek van leerlingen. Tijdens de zitting op 20 januari 2011 heeft de VAHON haar verzoek gewijzigd en gevraagd om het rapport van de website van de Inspectie te verwijderen totdat het hoger beroep is beslist.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de VAHON niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzitter merkte op dat de Inspectie in het rapport alleen kritische opmerkingen heeft gemaakt over het financiële beheer, zonder negatieve uitspraken te doen over de kwaliteit van het onderwijs. Bovendien heeft de VAHON tot nu toe geen negatieve reacties ontvangen op de openbaarmaking van het rapport. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.

Uitspraak

201100335/2/H3.
Datum uitspraak: 27 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Algemeen Hindoe Onderwijs Nederland (hierna: de VAHON), gevestigd te Den Haag,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010 in zaak nr. 10/210 in het geding tussen:
de VAHON
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft de inspecteur-generaal van het onderwijs besloten tot openbaarmaking van het rapport van bevindingen van de Inspectie van het onderwijs van 23 april 2009, nummer H2761672, betreffende een onderzoek naar het financiële beheer van de VAHON.
Bij besluit van 24 december 2009 heeft de minister het door de VAHON daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de VAHON daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de VAHON bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, heeft de VAHON de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 18 januari 2011 heeft de VAHON nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar de VAHON, vertegenwoordigd door [voorzitter], en bijgestaan door mr. L.M.E. Janssen, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J. Oskam en mr. M.A. Vermeer-Hordijk, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het rapport van 23 april 2009 is, zoals de minister ter zitting desgevraagd heeft verklaard, op 16 december 2010 openbaar gemaakt door plaatsing op de website van de Inspectie van het onderwijs.
2.3. De VAHON betoogt dat ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur openbaarmaking van het rapport achterwege had moeten blijven, omdat het belang van openbaarmaking daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van haar, hetgeen de rechtbank heeft miskend. In het rapport wordt de VAHON ten onrechte beschuldigd van onrechtmatig financieel handelen. Deze negatieve publiciteit kan ertoe leiden dat leerlingen de door haar geëxploiteerde school verlaten en dat aanmeldingen van nieuwe leerlingen uitblijven. Ouders en personeelsleden zien mogelijk een verband met de financiële wantoestanden die in het recente verleden zijn geconstateerd bij verschillende islamitische scholen, waarvan het merendeel door de Inspectie als "zeer zwakke school" is gekwalificeerd, aldus de VAHON.
In het licht van het voorgaande heeft de VAHON in haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening de voorzitter primair verzocht te bepalen dat het rapport van de website van de Inspectie wordt verwijderd en niet mag worden gepubliceerd totdat op het hoger beroep is beslist. Subsidiair heeft zij de voorzitter verzocht te bepalen dat het rapport hangende het hoger beroep slechts neutraal mag worden gepresenteerd, in die zin dat de woorden "financiële onrechtmatigheden" uit de publicatie moeten worden verwijderd. Ter zitting heeft de VAHON haar verzoek gewijzigd en de voorzitter verzocht te bepalen dat het rapport van de website van de Inspectie wordt verwijderd en niet mag worden gepubliceerd zolang het naar aanleiding van het rapport genomen terugvorderingsbesluit van de minister van 7 januari 2011 nog niet onherroepelijk is.
2.4. Hetgeen de VAHON heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daartoe wordt overwogen dat de Inspectie in het rapport uitsluitend kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de wijze waarop de VAHON publieke middelen heeft aangewend en zich niet negatief heeft uitgelaten over de kwaliteit van het onderwijs op de door de VAHON geëxploiteerde school. Over de kwaliteit van het onderwijs op de school van de VAHON heeft de Inspectie een positief rapport uitgebracht, dat eveneens op de website van de Inspectie is gepubliceerd. Gelet hierop, gaat de door de VAHON gemaakte vergelijking met islamitische scholen niet op. De inspectie heeft over de kwaliteit van het onderwijs op die scholen negatieve rapporten uitgebracht. Verder is ter zitting gebleken dat de VAHON vooralsnog geen negatieve reacties heeft ontvangen naar aanleiding van de openbaarmaking van het rapport.
Nu voorts inmiddels een terugvorderingsbesluit is genomen, waartegen de VAHON kan opkomen teneinde de in het rapport vermelde bevindingen van de Inspectie aan te vechten, ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011
582.