ECLI:NL:RVS:2011:BP2776

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009253/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en exploitatieplan Steenbrugge te Deventer

Op 27 januari 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan en exploitatieplan Steenbrugge, vastgesteld door de raad van de gemeente Deventer op 7 juli 2010. De stichting Woonbedrijf Ieder1, gevestigd te Deventer, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek behandeld op 4 januari 2011.

De voorzitter oordeelde dat het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woongebied met circa 1200 woningen en een park. Het bestemmingsplan is een globaal plan dat verdere uitwerking vereist. De raad van de gemeente Deventer stelde dat het beroep van de stichting niet-ontvankelijk was, maar de voorzitter was van mening dat de artikelen van de Crisis- en herstelwet niet van toepassing waren op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het exploitatieplan.

De stichting betoogde dat de raad ten onrechte het bestemmingsplan en het exploitatieplan had vastgesteld en dat dit onomkeerbare gevolgen zou hebben. De voorzitter concludeerde echter dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. De toezegging van de raad dat eventuele feitelijke werkzaamheden ongedaan gemaakt zouden worden, versterkte dit oordeel.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201009253/2/R3.
Datum uitspraak: 27 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Woonbedrijf Ieder1, gevestigd te Deventer,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan Steenbrugge en het exploitatieplan Steenbrugge vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door [bestuurder], bijgestaan door mr. M. Bekooy, advocaat te Arnhem, en mr. R.J. Lucassen, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door E.J. van Baardewijk, drs. J.G. ter Veer, ing. M.P. Schipper en ing. S. Klaver, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het woongebied Steenbrugge met circa 1200 woningen en een park ten noorden van de wijk Keizerslanden te Deventer. Het bestemmingsplan is een globaal plan met wat betreft de woonwijk een nader uit te werken bestemming en wat betreft het park een rechtstreekse bestemming. Ten behoeve van het kostenverhaal is een globaal exploitatieplan vastgesteld als bedoeld in artikel 6.13, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, dat met de vaststelling van de uitwerkingsplannen herzien en gedetailleerd zal worden.
2.3. De raad kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het beroep van de stichting gelet op de artikelen 1.6 en 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) niet-ontvankelijk is omdat het inleidend beroepschrift geen gronden bevat en de gronden buiten de beroepstermijn zijn aangevuld. Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 1, onder 3.1, van de Chw volgt, voor zover van belang, dat de artikelen 1.6 en 1.6a van toepassing zijn op besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan twintig woningen in een aaneengesloten gebied. De voorzitter is van oordeel dat een bestemmingsplan dat eerst moet worden uitgewerkt alvorens de bouw van meer dan twintig woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk wordt gemaakt, niet al een besluit is dat is vereist als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw. Het bestemmingsplan maakt in een dergelijk geval immers niet bij recht de bouw van meer dan twintig woningen mogelijk. Dat geldt ook voor het onderhavige exploitatieplan.
Gelet hierop zijn de artikelen 1.6 en 1.6a niet van toepassing op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het exploitatieplan.
2.4. De stichting betoogt dat de raad het bestemmingsplan en het exploitatieplan ten onrechte heeft vastgesteld. Zij beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen en wijst er op dat de raad veel waarde hecht aan een tijdige start van de aanleg van het park. Fysieke ingrepen in het plangebied zullen volgens de stichting leiden tot een wezenlijk andere structuur en inrichting. Voorts zou met de inwerkingtreding van het exploitatieplan de daarvan deel uitmakende exploitatieopzet, waaronder de door de stichting bestreden inbrengwaarde van haar gronden en de aanlegkosten van het park, alsmede de begrenzing van dat park, uitgangspunt worden voor de kostentoerekening aan de in het exploitatiegebied begrepen gronden.
2.5. De gronden die in het plan zijn voorzien voor woningbouw zijn bestemd als "Woongebied-Uit te werken". Voordat deze bestemming kan worden verwezenlijkt moet eerst een uitwerkingsplan worden vastgesteld, dan wel ingevolge artikel 7.4 van de planregels op basis van een ontwerp-uitwerkingsplan een ontheffing worden verleend van het in artikel 7.3 van de planregels opgenomen voorlopig bouwverbod. Ter zitting is namens de raad verklaard dat het gemeentebestuur op korte termijn niet zal overgaan tot de vaststelling van een ontwerp-uitwerkingsplan. Voorts is 20% van deze gronden in eigendom van de stichting. Gelet hierop is de voorzitter ten aanzien van de plandelen die voorzien in woningbouw van oordeel dat van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist geen sprake is.
2.6. Ten aanzien van de aanleg van het park in het voormalig agrarische gebied is namens de raad ter zitting toegezegd dat indien het bestreden besluit op dit onderdeel in de bodemprocedure zou worden vernietigd, de reeds verrichte feitelijke werkzaamheden ongedaan zullen worden gemaakt op kosten van de gemeente omdat die kosten niet verhaalbaar zijn. Deze zullen dan ook niet van invloed zijn op de exploitatie van het plangebied.
De voorzitter is gelet hierop van oordeel dat ten aanzien van de plandelen die voorzien in de aanleg van het park geen sprake is van onomkeerbare gevolgen indien het bestemmingsplan en het exploitatieplan in werking zouden treden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de structuur en de inrichting van het gebied zo nodig kunnen worden hersteld. Voorts is de vrees van de stichting dat het exploitatieplan uitgangspunt zal worden voor de kostentoerekening aan de in het exploitatiegebied begrepen gronden niet terecht, nu het beroep mede tegen de vaststelling van het exploitatieplan is gericht en, gelet op hetgeen in 2.5 is overwogen, niet de verwachting bestaat dat op korte termijn bouwvergunningen met betalingsvoorschriften zullen worden verleend.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011
429.