201006696/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 juni 2010 in zaak nr. 09/3917 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft het college aan Stichting voor de internationale promotie van bloembollen en bolbloemen voor de Nederlandse kwekers en handelaren (hierna: IBC), gevestigd te Hillegom, bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding, inclusief penanten, lichtmasten en tulpenfiguraties op het perceel Weerensteinstraat 10, 10A en 12 te Hillegom (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de verleende lichte bouwvergunning ingetrokken en in heroverweging een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding, inclusief gemetselde penanten en lichtmasten op het perceel.
Bij uitspraak van 2 juni 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan, reeds uitgevoerd in 2002, bestaat uit het plaatsen van een hekwerk met een hoogte van 1,41 meter met vijf penanten met een hoogte van 2,15 meter aan de straatzijde van het perceel en twee lichtmasten met een hoogte van 4 meter aan de achterzijde van het perceel.
2.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verlichtingsobjecten in de vorm van bloembollen niet zonder bouwvergunning konden worden opgericht, treft dit betoog geen doel. In de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009, in zaak nr.
200803985/1is overwogen dat zij worden aangemerkt als tuinmeubilair in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), waarvoor ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist, zodat bij recht is vast komen te staan dat de verlichtingsobjecten zonder bouwvergunning konden worden opgericht.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Treslong, omgeving Parklaan" (hierna: het bestemmingsplan) omdat op gronden gelegen buiten het bouwvlak slechts bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1 meter zijn toegestaan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Niet in geschil is voorts dat het bouwplan voldoet aan de in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening vermelde eisen, zodat het college bevoegd was de vrijstelling te verlenen.
2.4. Het college heeft aan het besluit vrijstelling te verlenen de "Beleidsregels beoordeling vrijstellingsverzoeken ex artikel 19 Wet op de ruimtelijke ordening" (hierna: de beleidsregels) ten grondslag gelegd. In de beleidsregels is als hoofdregel aangegeven dat geen medewerking wordt verleend aan bouwinitiatieven die afwijken van het vigerende bestemmingsplan. Als uitzondering is aangegeven, voor zover hier van belang, dat medewerking kan worden overwogen als er aantoonbaar sprake is van een fout in het bestemmingsplan.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling niet in overeenstemming is met de beleidsregels. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college de bouwwerken wilde legaliseren in het nieuwe bestemmingsplan maar dit abusievelijk heeft nagelaten en dat in zoverre van een fout in het bestemmingsplan sprake was. Hij voert hiertoe aan dat de in het bouwplan voorziene bouwwerken ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet reeds aanwezig waren en het verzoek om handhaving van 20 juni 2002 geen betrekking had op de in het bouwplan voorziene bouwwerken.
2.5.1. Niet in geschil is dat het hekwerk aan de straatzijde, de penanten en de lichtmasten in december 2002 zijn opgericht. Nu het bestemmingsplan op 11 september 2003 door de raad van de gemeente Hillegom is vastgesteld, bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de in het bouwplan voorziene bouwwerken op dat moment reeds aanwezig waren. Voorts staat vast dat reeds op dat moment een verzoek om handhaving was gedaan met betrekking tot diverse op het perceel aanwezige bouwwerken.
2.5.2. Het college heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het niet tot handhaving van de zonder vergunning gebouwde bouwwerken wil overgaan en deze bouwwerken wil legaliseren Gelet hierop heeft de rechtbank terecht aannemelijk geacht dat het college, indien het dit ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan onder ogen had gezien, de bouwwerken in het bestemmingsplan als zodanig zou hebben bestemd. Nu dit abusievelijk niet is gebeurd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een fout in het bestemmingsplan, als bedoeld in de beleidsregels. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming.
2.6.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.6.2. Het college heeft aan het besluit vrijstelling te verlenen mede de door [appellant] ingediende zienswijze en de afweging daarvan, zoals verwoord in de "responsnota zienswijzen", welke is bijgevoegd bij het besluit van 4 december 2008, ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verstoring van het uitzicht van [appellant] als gevolg van het bouwplan en de door hem gestelde hinder vanwege de lichtinval als gevolg van de lichtmasten niet zodanig is dat om die reden de vrijstelling zou moeten worden geweigerd. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies, dat het college aan het besluit bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft gelegd, ondeugdelijk is, nu het is gebaseerd op door de gemeente aangeleverde informatie en de welstandscommissie er ten onrechte vanuit is gegaan dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.7.1. De rechtbank is in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan op deze grond en heeft deze gemotiveerd weerlegd. Door [appellant] worden in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende grond in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011