ECLI:NL:RVS:2011:BP2767

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005422/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen bouwwerken zonder vergunning op perceel te Eelde

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo om handhavend op te treden tegen bouwwerken die vóór 1 april 1999 op een perceel aan de Eskampenweg te Eelde zijn geplaatst. Het college had eerder, op 20 januari 2004, besloten om niet handhavend op te treden, maar dit besluit werd later door de rechtbank Assen in een uitspraak van 27 april 2010 ongegrond verklaard. De appellant, die eigenaar is van het perceel, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 21 januari 2011 zijn zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college en de belanghebbende gehoord.

De Raad van State overwoog dat het college bevoegd was om handhavend op te treden op basis van artikel 40 van de Woningwet, aangezien de bouwwerken zonder de noodzakelijke vergunningen waren opgericht. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat het college in principe van zijn bevoegdheid gebruik moet maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De appellant voerde aan dat handhavend optreden in zijn geval onevenredig zou zijn, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de belangen van de appellant en de belanghebbende op een juiste manier had afgewogen. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat de schade die hij had geleden als gevolg van de niet nagekomen toezegging van het college niet in verhouding stond tot de door het college geboden schadeloosstelling. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden.

Uitspraak

201005422/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 27 april 2010 in zaak nr. 09/426 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2004 heeft het college, voor zover hier relevant, geweigerd handhavend op te treden tegen de vóór 1 april 1999 op het perceel aan de Eskampenweg te Eelde, kadastraal bekend gemeente Eelde, sectie D, nummer 2764 (hierna: het perceel) geplaatste bouwwerken.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de vóór 1 april 1999 op het perceel geplaatste bouwwerken vóór 1 juli 2009 te verwijderen.
Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.H.A. de Jong, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door H. Polman en A.C. Akkermans-Van Zetten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet langer in geschil is dat de bewuste bouwwerken op het perceel zijn opgericht zonder de daartoe noodzakelijke bouwvergunningen, zodat het college op grond van artikel 40 van de Woningwet bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Tevens is niet in geschil dat legalisering van de zonder vergunning gebouwde bouwwerken niet tot de mogelijkheden behoort. In hoger beroep is nog aan de orde de vraag of zich andere bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college had behoren af te zien van handhavend optreden.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, nu handhavend optreden in het onderhavige geval zodanig onevenredig is, dat het college daarvan had moeten afzien. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, gelet op de aangeboden schadeloosstelling, afgezet tegen de waardevermindering van de onroerende zaak van [belanghebbende], zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang en het belang van [belanghebbende] bij handhaving prevaleren boven het belang van [appellant]. Uit de door hem gemaakte kosten en de door hem overlegde begroting van Battjes onroerend goed en bouwadvies van 31 mei 2010 volgt dat de door het college bepaalde schadeloosstelling niet in verhouding staat tot de werkelijk geleden schade, aldus [appellant].
Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheden dat op het perceel van [belanghebbende] niet-legale bouwwerken aanwezig zijn en het landschap ter plaatse door de verlenging van de start- en landingsbaan van Groningen Airport Eelde reeds zover wordt aangetast, dat het college het belang van het behoud en herstel van de landschappelijke waarden van het esdorpenlandschap niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
2.3. Niet in geschil is dat het college diverse malen heeft toegezegd dat bouwwerken die voor 1 april 1999 op het perceel aanwezig waren, daar op grond van het overgangsrecht zouden kunnen blijven staan, dat deze toezegging door het college voor de eerste maal in een brief van 8 maart 2000 van het college aan [appellant] is gedaan en dat [appellant] niet had behoren te weten of had kunnen begrijpen dat dit standpunt met betrekking tot het overgangsrecht rechtens niet juist was. Overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank van 13 november 2007, waarin de rechtbank heeft overwogen dat het college, indien de besluitvorming in het nadeel van [appellant] zou uitvallen, deze toezegging hierbij diende te betrekken, heeft het college [appellant] in de gelegenheid gesteld aan te tonen welke uitgaven hij heeft gedaan of welke (financiële) verplichtingen hij is aangegaan na de toezegging van 8 maart 2000, waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij die zonder voornoemde toezegging zou hebben nagelaten. [appellant] heeft hiertoe aan het college een aantal kopieën van nota's overlegd, die betrekking hebben op werkzaamheden aan de betrokken bouwwerken. De nota's zijn in opdracht van het college beoordeeld in een rapport van Arjan de Wit bouwadviseurs van 24 december 2008, waarbij onderbouwd is weergegeven of de nota's overeenstemmen met werkelijk uitgevoerde werkzaamheden en of de hoogte van de nota's correct is weergegeven. Deze beoordeling is aan het besluit van 6 mei 2009 ten grondslag gelegd, waarbij het college tot de conclusie is gekomen dat [appellant] schadeloos gesteld dient te worden tot een bedrag van € 1.619,27. Het college heeft voorts, ter becijfering van het financiële belang van [belanghebbende] bij handhaving, een taxatierapport van Noorderstaete rentmeesters van 22 april 2009 aan het besluit ten grondslag gelegd, waarin onderbouwd is weergegeven wat de waardedaling is van het vrijstaande huis van [belanghebbende], gelegen op het naastgelegen perceel [locatie] te Eelde, ten gevolge van de zonder vergunning aanwezige bebouwing op het perceel.
In hetgeen door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd is, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom het de door hem geleden schade als gevolg van de niet nagekomen toezegging, alsmede het financiële belang van [belanghebbende] bij handhaving onjuist heeft beoordeeld. De door [appellant] overlegde begroting van Battjes is niet terug te voeren op originele nota's en vormt reeds hierom onvoldoende onderbouwing voor de werkelijk gemaakte kosten. Voorts heeft [appellant] geen argumenten aangedragen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het taxatierapport van Noorderstaete rentmeesters onjuist, danwel onvolledig is, noch heeft hij een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd waaruit dit zou blijken.
De omstandigheid dat op het perceel van [belanghebbende] mogelijk illegale bouwwerken aanwezig zijn, wat daar verder ook van zij, doet daaraan niet af, nu met betrekking tot de aanwezigheid van deze bouwwerken door [appellant] om handhaving is verzocht, en dit verzoek door het college in een afzonderlijke procedure beoordeeld dient te worden.
In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het algemene belang en het belang van [belanghebbende] bij handhaving hebben kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellant].
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de voorgenomen verlenging van de start- en landingsbaan van vliegveld Groningen Airport Eelde buiten beschouwing heeft gelaten, is in dit betoog geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het algemene ruimtelijke belang bestaande uit het behoud en herstel van de landschappelijke waarden van het esdorpenlandschap bij het besluit heeft kunnen betrekken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de voorgenomen verlenging van de start- en landingsbaan geen invloed heeft op het esdorpenlandschap zoals dat aanwezig is op en in de nabijheid van het perceel. Het betoog faalt.
De rechtbank heeft, gelet op vorenoverwogene, terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het had moeten afzien van handhavend optreden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
357-627.