ECLI:NL:RVS:2011:BP2764

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905570/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Margraten

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" dat op 19 mei 2009 door de raad van de gemeente Margraten is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], hebben verschillende bezwaren geuit tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, met name met betrekking tot de bestemmingen die aan bepaalde percelen zijn toegekend en de gevolgen daarvan voor hun woon- en leefomgeving. De Raad van State heeft de zaak op 18 november 2010 ter zitting behandeld. De appellanten hebben onder andere betoogd dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en dat de procedure niet zorgvuldig is doorlopen. De Raad van State heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft het besluit van de raad van de gemeente Margraten vernietigd voor zover het betreft de horecabestemming en de bouwpercelen die aan de zorginrichting zijn toegekend. De Raad heeft de raad opgedragen om in een nieuw besluit de belangen van de appellanten opnieuw af te wegen en de procedure zorgvuldig te doorlopen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 2 februari 2011.

Uitspraak

200905570/1/R3.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Margraten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 4], [appellant sub 2] en anderen, de stichting Stichting Jeugdzorg Sint Joseph (hierna: de stichting Jeugdzorg) en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2010, waar [appellant sub 3], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, [een der appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.F.G. Godart, [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.J.P. Baur, J.P.H.W. Roijen en A.J.B. Smeets, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Jeugdzorg, vertegenwoordigd door mr. J.G.L. van Nus, advocaat te Maastricht, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd de juridisch-planologische regeling die geldt voor het buitengebied van de gemeente Margraten, te actualiseren.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.2. [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel Groot Welsden 22A. Daartoe stelt hij dat de raad daaraan ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-2 (sb-2)" heeft toegekend, welke aanduiding mede in de mogelijkheid voorziet om een horeca-inrichting te realiseren. Volgens [appellant sub 3] heeft de raad de belangenafweging die tot de in het plan voorziene horecabestemming heeft geleid niet gemotiveerd. Ook stelt [appellant sub 3] dat de door hem bestreden bestemming ten onrechte voorziet in een bouwperceel voor een bedrijfswoning. Hij vreest dat een burgerwoning zal worden opgericht. Het oprichten van een burgerwoning is volgens hem in strijd met het ter zake geldende provinciale beleid om verstening in het buitengebied tegen te gaan.
2.3. Aan het perceel Groot Welsden 22A is de bestemming "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" toegekend. Voorts is aan dit perceel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-2" toegekend.
Ingevolge artikel 8.1.1, aanhef en onder a, tweede gedachtestreepje, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor bestaande ter plaatse reeds gevestigde bedrijven, overeenkomstig de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-2", ten behoeve van een atelier/-kunsthandel/horeca.
Ingevolge artikel 8.3.1, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen.
Ingevolge artikel 8.3.2, voor zover hier van belang, mogen de onder 8.3.1 genoemde nadere eisen uitsluitend worden gesteld:
- indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing, of
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden, of
- ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
Ingevolge artikel 8.2, mogen op de tot bedrijf bestemde gronden uitsluitend, voor zover hier van belang, bedrijfswoningen worden gebouwd tot ten hoogste het per bouwperceel aangeduide
'maximum aantal wooneenheden'.
Blijkens de aanduiding op de verbeelding voorziet het plan in een bouwperceel voor één bedrijfswoning op het bedrijfsperceel Groot Welsden 22A.
Ingevolge artikel 1, onder 18, van de planregels wordt, voor zover hier van belang, onder bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor huisvesting van één huishouden, waarvan de huisvesting daar van één of meerdere leden van dat huishouden, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
2.3.1. De vrees van [appellant sub 3] dat op het perceel een burgerwoning zal worden opgericht is ongegrond, nu blijkens de planregels de noodzaak van een op het perceel te bouwen bedrijfswoning moet worden aangetoond. Het plandeel voorziet niet in de bouw van een burgerwoning op het perceel. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.3.2. Het perceel waarop de horecafunctie is voorzien grenst direct aan het woonperceel van [appellant sub 3], [locatie 1]. De afstand vanaf het perceel Groot Welsden 22A tot het bouwvlak op het woonperceel bedraagt ongeveer 15 meter. Gelet op deze afstand kan niet uitgesloten worden geacht dat [appellant sub 3] overlast zal ondervinden van horeca-activiteiten in en buiten de bedrijfsgebouwen op het perceel.
Ter zitting is gebleken dat, anders dan in artikel 8.1.1 van de planregels is bepaald, geen sprake is van een bestaande horeca-activiteit ter plaatse. Het betoog van de raad dat [appellant sub 3] reeds had moeten opkomen tegen de ook in het voorheen geldende bestemmingsplan voor het perceel opgenomen horecabestemming gaat eraan voorbij dat de raad zich bij de voorbereiding van het thans voorliggende plan opnieuw rekenschap had dienen te geven van het feit of de nog niet verwezenlijkte horecabestemming nog in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij de door [appellant sub 3] gestelde belangen dienden te worden meegewogen.
Dat volgens de raad beoogd is om slechts ondergeschikte horeca toe te staan blijkt niet uit de planregels. Voorts kan de raad niet worden gevolgd in zijn standpunt dat door middel van het stellen van nadere eisen de belangen van [appellant sub 3] in verband met de horecafunctie kunnen worden meegewogen. Deze belangenafweging dient reeds te worden gemaakt bij de vaststelling van het plan. Niet is gebleken op welke wijze dat is gebeurd. Gelet op het voorgaande is het plan in zoverre onzorgvuldig vastgesteld. Het betoog slaagt in zoverre.
2.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het woord "horeca" in artikel 8.1.1, aanhef en onder a, tweede gedachtestreepje, van de planregels, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
2.5. [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd dat de gang van zaken bij de bekendmaking van het bestreden besluit niet zorgvuldig is verlopen. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad ten onrechte ten behoeve van de uitbreiding van een (justitiële) zorginrichting in het plan een bouwperceel heeft voorzien ten zuiden van hun woonperceel [locatie 2]. In dit verband voeren zij aan dat de uitbreiding van deze zorginrichting zal leiden tot aantasting van hun woon- en leefgenot. Daarnaast staat de uitbreiding in de weg aan het voornemen om een bed & breakfast in hun woning te beginnen en is niet gebleken of de raad naar alternatieve locaties voor de uitbreiding heeft gekeken.
2.7. Aan de gronden ten zuiden van het perceel [locatie 2] is de bestemming "Maatschappelijk-Jeugdzorg en Volwassenenopvang (M-JV)" toegekend.
Ingevolge artikel 16.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk-Jeugdzorg en volwassenenopvang (M-JV)" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden op het gebied van jeugdzorg en volwassenenopvang, zowel residentieel, justitieel, open, gesloten als forensisch met tbs-opvang.
Ingevolge artikel 16.2.1, voor zover hier van belang, mogen op de tot "Maatschappelijk-Jeugdzorg en Volwassenenopvang (M-JV)" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd: gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in 16.1 toegestane gebruik en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:
[…]
d. de goothoogte van gebouwen ten hoogste 18,00 meter mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte", waar de goothoogte ten hoogste de aangeduide goothoogte mag bedragen;
[…]
f. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 6,00 meter mag bedragen, met uitzondering van:
- de hoogte van erfafscheidingen die ten hoogste 8,00 meter mag bedragen;
- de hoogte van voorzieningen voor verlichting, die ten hoogste 16,00 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 16.3.1, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen en voorzieningen voor verlichting.
2.7.1. Blijkens de verbeelding voorziet het plan tegen de zuidzijde van het perceel [locatie 2] van [appellant sub 2] en anderen in een bouwperceel ten behoeve van de uitbreiding van de zorginrichting. Ook blijkt uit de verbeelding dat hier een goothoogte van ten hoogste 10 meter en een bebouwingspercentage van ten hoogste 40 is toegestaan.
2.7.2. De stelling van de raad ter zitting dat op de gronden binnen een afstand van 30 meter vanaf de zuidwestelijke perceelsgrens met [appellant sub 2] en anderen geen bebouwing is voorzien, gaat eraan voorbij dat deze gronden wel binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak zijn opgenomen.
Niet is gebleken dat de raad in het bestreden besluit, gelet op de bouwmogelijkheden aldaar, de belangen van [appellant sub 2] en anderen heeft afgewogen. Evenmin is gebleken dat alternatieve locaties voor de uitbreiding zijn onderzocht. De stelling van de raad dat aan de gronden in het vorige bestemmingsplan reeds de bestemming "Bijzondere doeleinden" was toegekend, betekent niet dat daaraan in een nieuw plan zonder meer een bouwvlak kan worden toegekend.
Door aan de gronden binnen een afstand van 30 meter vanaf de zuidwestelijke perceelsgrens van [appellant sub 2] en anderen een bouwvlak toe te kennen zonder de belangen van [appellant sub 2] en anderen daarbij te betrekken is het plandeel in zoverre onzorgvuldig vastgesteld. De raad dient in een nieuw te nemen besluit, gelet op de betrokken belangen van zowel [appellant sub 2] en anderen als de stichting Jeugdzorg, nader te bezien of en zo ja in hoeverre bebouwing ter plaatse aanvaardbaar is.
2.8. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het deel van het bouwperceel ten zuidwesten van het perceel [locatie 2], zoals nader aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 4]
2.9. [appellant sub 1B] woont op een afstand van ongeveer 430 meter van de door haar bestreden agrarische bedrijfsbestemming ter hoogte van de kruising Gen Höf en Verlorenweg. Gelet op de aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering die op het door [appellant sub 1B] bestreden plandeel mogelijk wordt gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 1B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 1B] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kan instellen. Het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 1B] is niet-ontvankelijk.
2.10. Het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 1] niet ontvankelijk is nu zij geen zienswijze heeft ingediend over het ontwerp van het plan, gaat voorbij aan de omstandigheid dat zij de zienswijze van [appellant sub 1B] heeft ondertekend. De ondertekening van een zienswijze van een ander geldt tevens als een zienswijze van de ondertekenaar, zodat [appellant sub 1] geacht wordt zelfstandig een zienswijze te hebben ingediend. Het beroep van [appellant sub 1] is ontvankelijk.
Met betrekking tot het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 1A] niet-ontvankelijk is gelet op de afstand vanaf het plandeel tot zijn woonperceel, overweegt de Afdeling dat blijkens de gedingstukken [appellant sub 1A] eigenaar is van het perceel [locatie 3] en dat aan hem bouwvergunning is verleend voor de bouw van een burgerwoning op dit perceel. De afstand vanaf perceel [locatie 3] tot het plandeel bedraagt ongeveer 150 meter. Gelet op deze afstand en gezien het met de op dit plandeel voorziene bedrijfsloods gepaard gaande landbouwverkeer dat over de Gen Höf voert, is sprake van een zodanig ruimtelijke uitstraling van het plan dat de belangen van [appellant sub 1A] rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Het beroep van [appellant sub 1A] is ontvankelijk.
De raad heeft zich voorts ten onrechte op het standpunt gesteld dat alleen de beroepsgrond inzake het aspect verkeer ontvankelijk is, omdat [appellant sub 1A] op de overige beroepsgronden in zijn zienswijzen niet is ingegaan. Hiertoe wordt overwogen dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep tegen een plandeel gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende plandeel naar voren zijn gebracht.
2.11. [appellant sub 1], [appellant sub 1A] en [appellant sub 4] betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Bedrijf (A-B)" met de aanduiding "bouwvlak" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel ter hoogte van de kruising Gen Höf en Verlorenweg, kadastraal bekend sectie K, nummer 37 (hierna: het perceel).
In dit verband voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] aan dat de procedure in de beleidsnota Bouwkavel op Maat plus, Integrale kwaliteitstoets voor agrarische bedrijven, (hierna: BOM+) niet volledig is doorlopen en dat over de in het plandeel voorziene bouwkavel nog een advies moet worden uitgebracht. Daarnaast voeren zij aan dat het vaststellingsbesluit voor zover het betreft de omvang van het plandeel afwijkt van de verbeelding. Ook voeren zij aan dat niet duidelijk is welke activiteiten ter plaatse van het plandeel zullen worden verricht. Voorts is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] bij de landschappelijke inpassing geen rekening gehouden met de omvang van de voorziene bedrijfsbebouwing en is de daarbij aangehouden afstand van 20 meter vanaf deze bebouwing tot de Verlorenweg niet voldoende gemotiveerd. Ook is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met stofoverlast aan het Gen Höf als gevolg van de komst van extra vrachtverkeer. Voorts stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] dat de aspecten bodemkwaliteit, archeologie, geluid en licht niet voldoende zijn onderzocht. Ook stellen zij dat niet is gebleken dat het Waterschap Roer en Overmaas een positief wateradvies over de waterhuishouding heeft uitgebracht. Daarnaast betogen zij dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd dat de voorziene bedrijfsbebouwing niet zal leiden tot verstoring van de dassenburcht die op een afstand van 150 meter vanaf deze bebouwing is gelegen. Verder stellen zij dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alternatieve locaties voor de bouwkavel.
Voorts vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 4] dat de agrarische bedrijfsbestemming van het plandeel extra vrachtverkeer zal aantrekken, terwijl de Termaar en Verlorenweg hiervoor niet zijn ingericht. [appellant sub 4] vreest dat het extra vrachtverkeer zich niet zal houden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid als gevolg waarvan schade door trillingen aan zijn woning zal optreden.
2.12. De op het desbetreffende plandeel voorziene bouwkavel op afstand ziet op de fysieke uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijf op het perceel Termaar 104. Op de verbeelding is de samenhang tussen beide plandelen weergegeven door middel van de aanduiding "relatie".
2.13. Ingevolge artikel 4.1.1, onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch-Bedrijf (A-B)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. bestaande agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
Het perceel is aangewezen voor "Agrarisch-Bedrijf (A-B)".
2.13.1. Gelet op de bestemmingsomschrijving van "Agrarisch-Bedrijf (A-B)" heeft de raad zich met juistheid op het standpunt gesteld dat voldoende duidelijk is welke soort activiteiten ter plaatse van het perceel zijn toegestaan. In zoverre is de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] dat het plan ook niet-agrarische activiteiten toelaat ongegrond.
2.13.2. Blijkens de verbeelding vormt de Verlorenweg de kortste verbinding met het perceel voor het verkeer dat vanuit de oostelijke richting en vanaf de Termaar komt. De raad heeft de verwachting uitgesproken dat het vrachtverkeer vanuit en naar de oostelijke richting van het perceel afgewikkeld zal worden via deze weg. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 1A] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat deze verwachting onjuist is.
Voorts heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat het vrachtverkeer vanuit en naar de westelijke richting van het perceel zodanig is dat dit tot een significante toename van het reeds bestaande vrachtverkeer langs zijn woning zal leiden. Daarbij betrekt de Afdeling de aard van het desbetreffende bedrijf en de omstandigheid dat het plan de uitbreiding van slechts één bedrijf mogelijk maakt.
Met betrekking tot de bezwaren van [appellant sub 4] dat het extra verkeer zich niet zal houden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en dat tegen snelheidsovertredingen niet zal worden opgetreden, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren handhavingsaspecten betreffen. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.13.3. Gelet op voorgaande overweging ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor de conclusie dat de stofontwikkeling als gevolg van het extra vrachtverkeer zodanig zal zijn dat ter plaatse van de woonpercelen aan de Gen Höf sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
2.13.4. In opdracht van [Maatschap] heeft Econsultancy B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek, Genhof (ong.) te Margraten, gemeente Margraten" van 27 november 2008. In dit rapport wordt geconcludeerd dat, hoewel sprake is van lichte verontreiniging van de bovengrond van het perceel, er geen reden is voor nader onderzoek en dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorziene bedrijfsloods. [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
2.13.5. Volgens de verantwoording bij het plan blijkt uit de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden dat het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Margraten een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft.
Ingevolge artikel 28.1.1 van de planregels zijn de voor "Waarde-Archeologie (W-A)" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
Blijkens de verbeelding is het perceel voor "Waarde-Archeologie (W-A)" aangewezen.
[appellant sub 1] en [appellant sub 1A] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de archeologische aspecten onvoldoende zijn onderzocht en dat voornoemde bestemming onvoldoende is om de archeologische waarden ter plaatse van het perceel te beschermen.
2.13.6. Blijkens de verbeelding bedraagt de afstand vanaf de noordelijke grens van het perceel tot het bouwvlak op het meest nabijgelegen woonperceel circa 120 meter. Gelet op deze afstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van dit woonperceel wat betreft het aspect gevaar een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
2.13.7. Gelet op voornoemde afstand heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de voorziene agrarische bedrijfsbebouwing tot lichtvervuiling zal leiden.
[appellant sub 1] en [appellant sub 1A] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het van deze bedrijfsbebouwing afkomstige licht zodanig is dat dit onevenredig verstorend zal zijn voor de in de nabijheid gelegen woonpercelen.
2.13.8. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, voor zover hier relevant, pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken waterschappen.
Uit het stuk "procedure vooroverleg en inspraak" bij het plan blijkt dat Waterschap Roer en Overmaas in het kader van het vooroverleg over het plan onder voorwaarden een positief advies heeft uitgebracht. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.13.9. Ingevolge artikel 10 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde diersoort, opzettelijk te verontrusten.
2.13.9.1. Blijkens het rapport "Verkennend natuurwaardenonderzoek voor: locatie [maatschap] te Termaar" (hierna: het rapport) van Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur van 27 maart 2009 ligt ten zuiden van het perceel op een afstand van ongeveer 150 meter een dassenburcht.
De vraag of voor de voorziene bedrijfsloods in verband met deze dassenburcht een ontheffing vereist is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend komt in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De Afdeling overweegt dat niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving reeds daarom moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting in de zin van de Ffw.
Volgens het rapport zijn incidentele agrarische activiteiten rond de bedrijfsloods tijdens dagdelen waarop de dassen actief zijn niet bezwaarlijk. De bouw van de bedrijfsloods vindt overdag plaats waardoor verstoring minimaal blijft. De aanwezigheid van de voorziene bedrijfsloods is niet bezwaarlijk en zal geen negatieve effecten hebben voor de dassenpopulatie indien langs de rand van het perceel een haag en/of fruitbomen worden geplant.
In de reactie op de zienswijzen heeft de raad te kennen gegeven dat het beplantingsplan zal worden aangepast. Blijkens het beplantingsplan zal beplanting worden toegevoegd aan de randen van het perceel. Tussen de dassenburcht en het ten noorden van het perceel gelegen natuurgebied zal vanwege het beplantingsplan een ecologische verbinding ontstaan.
Ter zitting heeft de raad medegedeeld dat een ontheffing in het kader van de Ffw is aangevraagd. Daarnaast heeft de raad ter zitting zijn verwachting uitgesproken dat deze ontheffing, gelet op het rapport, te zijner tijd zal worden verleend. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op voorhand in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
2.13.10. Volgens de beleidsnota BOM+ is voorafgaand aan de procedure tot het wijzigen van een bestemming ten behoeve van een omvangrijke agrarische ontwikkeling een adviesaanvraag verplicht aan de in het kader van de beleidsnota BOM+ ingestelde adviescommissie (hierna: adviescommissie BOM+). Blijkens de brief van de provincie Limburg van 17 april 2008 heeft de adviescommissie BOM+ onder voorwaarden een positief advies uitgebracht over de aanvraag om op het perceel een loods op te richten.
In amendement 2 van 19 mei 2009 bij het bestreden besluit staat dat gebleken is dat de bedrijfskavel op afstand te groot is ingetekend op kaartuitsnede 21 van de verbeelding en dat deze zal worden aangepast. In de aangepaste bedrijfskavel is blijkens dat besluit rekening gehouden met de voorwaarde dat de loods in noordelijke richting verplaatst moet worden. Deze wijziging heeft plaatsgevonden na de terinzagelegging van het ontwerp van het plan doch is niet verwerkt op kaartuitsnede 21 van de verbeelding.
In de brief van het college van burgemeester en wethouders van 17 juli 2009 aan [appellant sub 1] staat dat ten aanzien van de op het perceel voorziene bouwkavel op afstand enkele onjuistheden zijn vastgesteld. Voorts staat in de brief dat de bouwkavel in de eerste herziening van het plan zal worden opgenomen, nadat eerst de procedure in het kader van de beleidsnota BOM+ positief is doorlopen. Ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen in de tussenliggende periode zal blijkens deze brief een voorbereidingsbesluit worden genomen.
In het voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot het nemen van een voorbereidingbesluit van 18 augustus 2009 staat dat het provinciale bestuur niet kan instemmen met de juridische regeling voor het perceel. Gebleken is dat niet geheel is voldaan aan de voorwaarden van de adviescommissie BOM+ ten aanzien van de projectie van het voorziene bouwblok en de in het inpassingsplan opgenomen landschappelijke inpassing van de bouwkavel. Daarnaast is gebleken dat de omvang van de bouwkavel aangepast moet worden om aan de bedrijfseconomische eisen en de eisen van de adviescommissie BOM+ te voldoen, zo staat in voornoemd voorstel.
Voorts heeft de raad in het verweerschrift te kennen gegeven dat reeds ten tijde van de bestemmingsplanprocedure kenbaar is gemaakt dat opnieuw ter zake van het perceel een BOM+-advies en provinciale toestemming dient te worden gevraagd en dat dit zal gebeuren in het kader van de eerste herziening van het plan.
2.13.10.1. Uit het voorgaande volgt dat de wijze waarop de bedrijfskavel op de verbeelding is vastgelegd, wat betreft omvang en situering niet voldoet aan de in het provinciale BOM+-advies gestelde voorwaarden, dat het provinciale bestuur niet met deze regeling kan instemmen en dat ten aanzien van de aan te passen kavel een nieuw BOM+-advies nodig is. Niettemin is de verbeelding ongewijzigd vastgesteld.
Gelet hierop is geen sprake van een verbeelding die het resultaat is van een afgeronde BOM+-procedure. De raad kan dan ook niet gevolgd worden in zijn standpunt dat ten aanzien van dit plandeel de BOM+-procedure zorgvuldig is doorlopen. Dat, naar de raad stelt, de onvolkomenheden in een herziening van het plan zullen worden gerepareerd en, ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen een voorbereidingsbesluit is genomen, doet niet af aan de onjuistheid van de verbeelding en de onzorgvuldigheid waarmee het vaststellingsbesluit tot stand is gekomen, daargelaten dat de voorbereidingsbescherming eindig is. Uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding kan de raad, voor wat betreft de aspecten landschappelijke inpassing, geluid, geur en alternatieven evenmin volstaan met een verwijzing naar een toekomstige herziening van het plan en de daarbij behorende BOM+-procedure.
Het betoog slaagt in zoverre.
2.14. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Bedrijf (A-B)" dat betrekking heeft op het perceel ter hoogte van de kruising Gen Höf en Verlorenweg, kadastraal bekend sectie K, nummer 37, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.14.1. Ter zitting is door de raad gesteld dat een planherziening, waarbij de BOM+-procedure in acht wordt genomen, in voorbereiding is en wellicht zal zijn vastgesteld ten tijde van deze uitspraak. Indien inmiddels een dergelijke planherziening is vastgesteld, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, behoeft de raad in zoverre naar aanleiding van deze uitspraak geen nieuw besluit te nemen tot vaststelling van het vernietigde plandeel.
2.15. [appellant sub 4] betoogt voorts dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel Termaar 119. In dit verband voert hij aan dat het plan in een maximale goothoogte van meer dan zeven meter voorziet waardoor de verblijfsruimten aan de oostzijde van zijn woning verstoken blijven van voldoende zonlicht.
2.16. Ingevolge artikel 8.1.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" aangewezen gronden, voor zover hier relevant, bestemd voor bestaande ter plaatse reeds gevestigde bedrijven en, overeenkomstig de aanduiding "opslag", ten behoeve van opslag.
Ingevolge artikel 8.2, aanhef en onder c, van de planregels mogen op de tot "Bedrijf" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd: gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het onder 8.1.1 toegestane gebruik en de daarbij behorende bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 6,50 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 42.2.1, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouder ontheffing verlenen van de regels van het plan ten aanzien van de in deze regels genoemde percentages, hellingen en maten, mits:
- de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
- de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Ingevolge artikel 42.2.2, voor zover hier van belang, mag ontheffing niet worden verleend van het maximum oppervlak, de maximum goothoogte en de maximum nokhoogte van bijgebouwen.
2.16.1. In het plan is een regeling opgenomen voor het bestaande bedrijfsgebouw op het perceel Termaar 119. De maximale goothoogte onder het nieuwe plan bedraagt met ontheffing 7,15 m en niet, zoals in het verweerschrift is gesteld 6,50 m.
Onder het voorheen geldende bestemmingsplan is reeds bedrijfsbebouwing op korte afstand van de woning van [appellant sub 4] gerealiseerd. De maximale goothoogte onder dat bestemmingsplan bedroeg 6,60 m. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een vergroting van de maximale goothoogte met 55 cm niet zodanig is dat [appellant sub 4] daardoor onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
2.17. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Toegesneden (B-T)" dat betrekking heeft op het perceel Termaar 119, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.18. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 4], [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van [appellant sub 1B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover ingesteld door [appellant sub 1B], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 4] gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Margraten van 19 mei 2009, kenmerk 2009 IV./5/V, voor zover dat betrekking heeft op:
a) het woord "horeca" in artikel 8.1.1, aanhef en onder a, tweede gedachtestreepje, van de planregels;
b) het deel van het bouwperceel ten zuidwesten van het perceel [locatie 2], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
c) het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Bedrijf (A-B)" op het perceel ter hoogte van de kruising Gen Höf en Verlorenweg, kadastraal bekend sectie K, nummer 37;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 4] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Margraten tot vergoeding aan appellanten van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor
[appellant sub 2] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Margraten aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
429-629.