ECLI:NL:RVS:2011:BP2759

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100262/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor vaartuig aan Kostverlorenvaart

Op 5 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoekster] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om haar vaartuig, dat was afgemeerd aan de Kostverlorenvaart - De Wittenkade, op een andere locatie af te meren. Dit besluit werd door [verzoekster] aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 28 april 2009. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 30 november 2010 dat het beroep van [verzoekster] tegen dit besluit ongegrond was. Hierop heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd op 20 januari 2011 ter zitting behandeld.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, S.F.M. Wortmann, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter oordeelde dat het verzoek niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. Bovendien heeft het college toegezegd dat, mocht het vaartuig door hen worden verwijderd, dit niet vernietigd zou worden maar naar een bewaarplaats zou worden gebracht. Dit alles leidde tot de conclusie dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2011, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat, J. de Vries, aanwezig waren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201100262/2/H3.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2010 in zaak nr. 09/2038 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2009 heeft het college [verzoekster] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het vaartuig met als ligplaats Kostverlorenvaart - De Wittenkade t/o […] op een andere locatie af te meren.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Desgevraagd heeft zij bij brief van 13 januari 2011 de gronden van het verzoek aangevuld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en B. Sprenkeling, beiden werkzaam bij de stichting Stichting Waternet, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de last tot verwijdering van het vaartuig wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist.
2.3. In de op 5 januari 2011 ingekomen brieven heeft [verzoekster] gesteld dat de rechtbank het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van 28 april 2009 ten onrechte ongegrond heeft verklaard, zonder dit evenwel te motiveren. Bij de brief van 13 januari 2011 heeft zij deze stelling evenmin gemotiveerd. Hoewel daartoe uitgenodigd, is [verzoekster] niet ter zitting verschenen om haar standpunt mondeling toe te lichten. Onder deze omstandigheden is er geen reden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat het college ten onrechte de verwijdering van het vaartuig heeft gelast. Nu voorts het college ter zitting heeft toegezegd dat het vaartuig, ingeval het college dat wegens niet-naleving van de last zelf verwijdert, niet zal worden vernietigd, maar naar een bewaarplaats zal worden gebracht, ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
582.