ECLI:NL:RVS:2011:BP2757

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100163/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving als beëdigd tolk Nederlands-Somali en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de minister van Veiligheid en Justitie op 11 juni 2010 geweigerd om A. [wederpartij] in te schrijven als tolk Nederlands-Somali in het register voor beëdigde tolken en vertalers. Tevens is geweigerd om hem op de Uitwijklijst te plaatsen. A. [wederpartij] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 15 juli 2010. Vervolgens heeft A. [wederpartij] beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 16 december 2010 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van A. [wederpartij].

Tegen deze uitspraak heeft de minister op 6 januari 2011 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 20 januari 2011 behandeld. De minister was vertegenwoordigd door mr. M. Schuurman en mr. D.E.S. Tomeij, terwijl A. [wederpartij] werd bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter overwoog dat het verzoek strekt tot het niet hoeven nemen van een nieuw besluit door de minister in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep. Gezien de argumenten van de minister en de omstandigheden van de zaak, was het niet zeker dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zou blijven. Om ongewenste precedentwerking te voorkomen, werd besloten dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van A. [wederpartij] totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De beslissing werd op 26 januari 2011 openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. S.F.M. Wortmann, in aanwezigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201100163/2/H3.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie, voorheen: de minister van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 16 december 2010 in de zaken nrs. 10/3490 en 10/2866 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft de minister geweigerd om [wederpartij] als tolk Nederlands-Somali in te schrijven in het register voor beëdigde tolken en vertalers en tevens geweigerd om hem als tolk Nederlands-Somali te plaatsen op de zogenoemde Uitwijklijst.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juni (de voorzitter leest: 15 juli) 2010 vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 13 januari 2011 heeft de minister nadere stukken ingediend.
Bij brief van 17 januari 2011 heeft [wederpartij] een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Schuurman en mr. D.E.S. Tomeij, beiden werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van [wederpartij] heeft de minister ter zitting nog stukken ingediend.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
2.3. Volgens de aangevallen uitspraak dient de minister een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De minister moet daarbij de overwegingen van de voorzieningenrechter in acht nemen. Gelet op hetgeen de minister ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd en op het verhandelde ter zitting, is voorshands echter niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. In dat licht zou ongewenste precedentwerking kunnen ontstaan indien de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Om deze reden ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit hoeft te nemen op het door A. [wederpartij] tegen zijn besluit van 11 juni 2010, Wbtv-nr.: 4131, gemaakte bezwaar voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
582.