201002023/1/R2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2009, nr. 46/2009, heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Siervissenkwekerij aan de Angerensestraat te Gendt" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en bijgestaan door mr. G.H. van der Waaij, en de raad, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen, dat het mogelijk maakt een siervissenkwekerij te vestigen op het perceel aan de Angerensestraat (ongenummerd) (hierna: het perceel) te Lingewaard. Het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard heeft hierop een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dat voorziet in de vestiging van een siervissenkwekerij.
2.2. De raad heeft bij het bestreden besluit besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen. Daarbij heeft de raad het standpunt ingenomen dat het gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied en de StructuurvisiePlus, zich verzet tegen de vestiging van een siervissenkwekerij in het buitengebied. Voorts stelt de raad dat het bedrijf van [appellante] is aan te merken als agrobusiness en dat het dientengevolge thuishoort op het bedrijventerrein Bergerden of het Agropark. De vestiging van het bedrijf op het perceel zou volgens de raad daarnaast de bedrijfsvoering van het naastgelegen tuincentrum kunnen hinderen in verband met een rond dat tuincentrum liggende spuitzone.
2.3. [appellante] stelt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de StructuurvisiePlus en het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" (hierna: het vigerende bestemmingsplan) zich verzetten tegen de vestiging van haar bedrijf op het perceel. Volgens [appellante] is de door haar beoogde bebouwing passend in het buitengebied nu de bedrijfsbebouwing niet wezenlijk anders is dan agrarische bedrijfsbebouwing. Verder stelt zij dat de vestiging van haar bedrijf op het perceel een relatief geringe afname van het totale areaal landbouwgebied met zich brengt en dat de openheid van het landelijk gebied door de aanleg van vijvers wordt behouden. Volgens [appellante] stimuleert de StructuurvisiePlus juist tot nieuwe functies in het gebied, zoals ook blijkt uit het in opdracht van de gemeente uitgebrachte deskundigenrapport van 23 december 2004. De vestiging van het bedrijf op het perceel leidt niet tot verrommeling en er is geen sprake van een actief gemeentelijk beleid op het gebied van sanering van ongewenste bebouwing, aldus [appellante].
Ten aanzien van de door de raad voorgestelde alternatieve locaties op het Agropark en Bergerden stelt zij dat het bedrijf geen functionele binding heeft met de agrarische sector, zodat de bedrijfsactiviteiten niet zijn te kwalificeren als agrobusiness dan wel agro-gelieerd. In dit verband verwijst zij naar de toelichting bij het bestemmingsplan Agropark II. Daarnaast stelt zij dat uit een brief van de terreinbeheerder van 6 februari 1998 volgt dat alleen glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan op bedrijventerrein Bergerden.
Wat betreft de in acht te nemen spuitzone stelt [appellante] dat voor het naastgelegen tuincentrum geen spuitzone geldt en dat die er ook niet zal komen.
2.4. De Afdeling is niet gebleken dat de StructuurvisiePlus zich verzet tegen de vestiging van het bedrijf op het perceel. In dit verband is van belang dat niet is gebleken, ook ter zitting niet, dat de door de raad in het besluit genoemde bepalingen zijn neergelegd in de StructuurvisiePlus. Hierin zijn echter wel bepalingen opgenomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat het verzoek van [appellante] in overeenstemming is met de StructuurvisiePlus. Dit heeft de door de gemeente ingeschakelde deskundige in zijn rapport van 23 december 2004 ook bevestigd. De raad heeft het voorgaande niet onderkend. Dit klemt te meer nu in de directe nabijheid van het perceel een tuincentrum van enige omvang is gevestigd, zodat in zoverre niet valt in te zien dat de vestiging van het bedrijf qua ruimtelijke uitstraling in strijd is met de door de raad in dit kader genoemde uitgangspunten. Daarnaast heeft de raad niet onderkend dat [appellante], naar ter zitting is bevestigd, flexibel is in de vormgeving van delen van haar bedrijfsbebouwing en dat de buitenvijvers volledig kunnen worden ingegraven waardoor zij niet boven het maaiveld uitkomen. Gelet op het voorgaande heeft de raad de StructuurvisiePlus dan ook niet aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen. Voor zover de raad stelt dat het niet vaststellen van het plan niettemin gerechtvaardigd is gelet op het gemeentelijk beleid zoals dit is vertaald in het vigerende bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat, gelet op de vaststellingsdatum van het bestemmingsplan in oktober 1983 en de StructuurvisiePlus in september 2004, de StructuurvisiePlus geacht moet worden de meest recente beleidsvisie van de raad te vertegenwoordigen.
Voorts is van belang dat de bestemmingsplanregelingen van de door de raad genoemde alternatieve locaties op de bedrijventerreinen Bergerden en Agropark, de vestiging van het bedrijf niet toestaan. Ook hier zou een nader besluit nodig zijn om de vestiging van het bedrijf ruimtelijk gezien mogelijk te maken. Gelet hierop heeft de raad de alternatieve locaties niet kunnen aanvoeren ter onderbouwing van zijn besluit.
Uit de stukken is gebleken, hetgeen ter zitting ook is vastgesteld, dat er geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt door het tuincentrum, zodat voor het standpunt van de raad dat hier mogelijk een spuitzone geldt, geen aanleiding bestaat. Evenmin is gebleken dat, daargelaten of de bestemming dit toestaat, het tuincentrum concrete uitbreidingsplannen heeft die tot gevolg hebben dat bestrijdingsmiddelen zullen worden toegepast en dat hier derhalve een spuitzone voor kan gelden. Dat het tuincentrum door de vestiging van het bedrijf op het naastgelegen perceel in de bedrijfsvoering wordt beperkt is dan ook niet aannemelijk.
Hoewel de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan, berust het bestreden besluit, gelet op het voorgaande, niet op een deugdelijke motivering, zodat het niet in stand kan blijven.
2.5. [appellante] verzoekt voorts om vergoeding van de geleden immateriële schade, bestaande uit alle opgelopen spanning en frustratie als gevolg van de onredelijk lange termijn van de procedure.
2.5.1. Bij uitspraak van 7 juli 2010 (zaak nr.
200903026/1/R1) heeft de Afdeling overwogen dat met de vaststelling van een bestemmingsplan tevens een beslissing wordt genomen omtrent de burgerlijke rechten en verplichtingen van belanghebbenden. Dit betekent dat de in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bedoelde termijn in een bestemmingsplanzaak die is voorbereid krachtens de Wro begint te lopen bij het instellen van beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan door betrokkene. Naar het oordeel van de Afdeling geldt hetzelfde voor een besluit tot weigering een bestemmingsplan vast te stellen, zodat de termijn is gaan lopen bij het instellen van beroep door [appellante]. Anders dan [appellante] heeft gesteld blijft derhalve de tijdsduur die is gemoeid met de voorbereiding van een besluit op een verzoek een bestemmingsplan vast te stellen, voor het bepalen van de ingangsdatum van de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn buiten beschouwing.
Nu sinds het instellen van beroep door [appellante] op 25 februari 2010 in de beroepsfase nog geen jaar is verstreken, kan niet worden geoordeeld dat daarmee een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding dient dan ook reeds om deze reden te worden afgewezen.
2.6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellante] geen bespreking.
2.7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante]. en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lingewaard van 16 juli 2009, nr. 46/2009;
III. wijst het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] en anderen om schadevergoeding af;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaard tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van hun beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Lingewaard aan [appellante]. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011