2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als eerste, derde en vierde grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de tweede grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij met de door hem ingebrachte stukken, waaronder het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2010 (hierna: het ambtsbericht), niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 13 augustus 2010 sprake was van een uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van
29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn). Aldus heeft de voorzieningenrechter, volgens de vreemdeling, miskend dat uit de door hem ingebrachte stukken blijkt dat in Afghanistan wel sprake is van een uitzonderlijke situatie, als in die bepaling bedoeld. Voorts heeft de voorzieningenrechter bovenvermelde overweging onvoldoende gemotiveerd, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van
25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl, kan uit rechtsoverweging 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 2009 in zaak C-465/07 (JV 2009/111), gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet van 20 mei 2010 tot wijziging van de Vw 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure (Stb. 2010, 202), voorzag reeds in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag bood voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 in zaak nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2008/329) - ook zag op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Thans is de uitzonderlijke situatie, beschreven in voormeld artikel van de richtlijn, uitdrukkelijk opgenomen in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
2.2.2. De minister heeft zich in het besluit van 13 augustus 2010 en het daarin ingelaste voornemen daartoe, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de
Vw 2000 geen aanspraak op bescherming kan ontlenen. Aan dit standpunt heeft hij ten grondslag gelegd dat uit informatie uit gezaghebbende en objectieve bronnen, waaronder het ambtsbericht, blijkt dat geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Afghanistan aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM zal de vorenbedoelde uitzonderlijke situatie zich slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden (een 'most extreme case of general violence') voordoen en het EHRM heeft het bestaan van een dergelijke situatie nog nooit aangenomen, aldus de minister.
2.2.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit de provincie Kapisa.
2.2.4. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat hij, indien hij moet terugkeren naar Afghanistan, in het bijzonder de provincie Kapisa, daar louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op de ernstige schade, beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Ter staving van zijn betoog heeft hij verwezen naar het ambtsbericht, het 'Report of the Secretary-General pursuant to paragraph 40 of resolution 1917 (2010)' van 16 juni 2010 en naar een rapport van The Afghanistan NGO Safety Office, getiteld 'ANSO Quarterly data report Q.2 2010' van juli 2010.