ECLI:NL:RVS:2011:BP2538

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009867/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het Aanmeldcentrum Schiphol

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 6 oktober 2010 de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvragen ten onrechte had afgewezen en dat de vreemdelingen recht hebben op een zorgvuldige behandeling van hun asielaanvragen. De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de brief van 18 juni 2010, waarin hij het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) uiteenzet, niet controversieel was verklaard. Hij voerde aan dat deze brief niet bij de beoordeling van de beroepen had mogen worden betrokken, omdat de rechtbank niet had onderkend dat de wetgeving geen onderscheid maakt tussen minderjarige en meerderjarige vreemdelingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de brief van de minister geen afbreuk kan doen aan de geldende wet- en regelgeving. De Afdeling concludeerde dat de grieven van de minister slagen en dat de rechtbank de asielaanvragen van amv's in het AC Schiphol met de vereiste zorgvuldigheid kan behandelen, ook al geldt daar geen rust- en voorbereidingstermijn. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaken werden terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

201009867/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 oktober 2010 in zaken nrs. 10/26841 en 10/26847 in de gedingen tussen:
[de vreemdelingen]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 29 juli 2010 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 juni 2010 (TK 2009-10, 27 062, nr. 65) controversieel is verklaard en dat zij deze brief, die zij beschouwt als een weergave van het standpunt van de minister ten aanzien van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv's), bij de beoordeling van de beroepen zal betrekken. Daartoe wijst de minister op een besluitenlijst van de procedurevergadering van 30 juni 2010, waarin is vermeld dat de brief van 18 juni 2010 controversieel is verklaard.
2.1.1. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de minister in de gelegenheid te stellen te reageren op voormelde, door de vreemdelingen ingebrachte, brief van 18 juni 2010. Bij brief van 7 september 2010 heeft de minister, voor zover thans van belang, zich op het standpunt gesteld dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal de brief van 18 juni 2010 controversieel heeft verklaard. Eerst in hoger beroep heeft hij voormeld standpunt gestaafd door overlegging van een besluitenlijst van de procedurevergadering van 30 juni 2010. Niet valt in te zien dat de minister voormelde besluitenlijst, die dateert van 1 juli 2010, niet eerder had kunnen overleggen. Derhalve kan de besluitenlijst niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken en bestaat reeds hierom geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de brief van 18 juni 2010 ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken.
Grief 1 faalt.
2.2. In de grieven 2 en 3, in onderlinge samenhang gelezen en voor zover thans van belang, betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het, gelet op zijn brief van 18 juni 2010, ervoor moet worden gehouden dat, in afwijking van artikel 3.109, zevende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), gelezen in samenhang met artikel 3.49, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000), ook voor minderjarige asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend in het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: AC Schiphol) een rust en voorbereidingstermijn van minimaal zes dagen dient te gelden, waarbij als richttijd een periode van ongeveer drie weken moet worden gehanteerd. Daartoe voert de minister aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in artikel 3.42, derde lid, van het VV 2000 geen onderscheid wordt gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige vreemdelingen, zodat ook asielaanvragen van amv's aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in behandeling kunnen worden genomen in het AC Schiphol, alwaar geen rust- en voorbereidingstermijn geldt. Gelet hierop heeft de rechtbank volgens de minister ten onrechte in de enkele omstandigheid dat de vreemdelingen geen rust- en voorbereidingstermijn is gegund alvorens hun aanvragen in het AC Schiphol in behandeling zijn genomen, grond gevonden voor het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming.
2.2.1. Ingevolge artikel 3.109, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), niet eerder door de vreemdeling ingediend dan zes dagen nadat hij overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels te kennen heeft gegeven die aanvraag te willen indienen
Ingevolge het zevende lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde termijn niet van toepassing is, indien de aanvraag wordt ingediend in het AC Schiphol.
Ingevolge artikel 3.42, eerste lid, van het VV 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, ingediend in het Aanmeldcentrum te Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
Ingevolge het tweede lid wordt, in afwijking van het eerste lid, de eerste aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum Den Bosch, indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn en niet begeleid wordt door een ouder of wettelijke vertegenwoordiger.
Ingevolge het derde lid wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, de aanvraag ingediend in het AC Schiphol, indien de vreemdeling de toegang is geweigerd.
Ingevolge artikel 3.49, eerste lid, is de in artikel 3.109, eerste lid, van het Vb 2000 bedoelde termijn niet van toepassing, indien de aanvraag wordt ingediend in het AC Schiphol.
2.2.2. In zijn brief van 18 juni 2010 heeft de minister de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal geïnformeerd over de recente ontwikkelingen inzake het beleid ten aanzien van amv's, inhoudende dat met de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vw 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure, die nieuwe asielprocedure vanaf 1 juli 2010 ook van toepassing is op amv's die een asielaanvraag indienen. De minister heeft in die brief te kennen gegeven, voor zover thans van belang, dat, nu als uitgangspunt bij de verbeterde asielprocedure geldt dat asielzoekers baat hebben bij snelle duidelijkheid over hun toekomstperspectief, mits deze snelheid niet ten koste gaat van de zorgvuldigheid van de besluitvorming, geen aanleiding bestaat asielaanvragen van amv's niet in de algemene asielprocedure te behandelen. Ook voor amv's geldt dat doorzending naar de verlengde asielprocedure aan de orde is, zodra in de algemene asielprocedure geen zorgvuldige beslissing kan worden genomen. Voorts is in die brief vermeld dat het in het bijzonder voor amv's van belang is om tot rust te komen voordat de asielprocedure van start gaat. Om die reden geeft de minister de IND de mogelijkheid een rust- en voorbereidingstermijn voor evident minderjarigen in acht te nemen, waarbij als richttijd een periode van ongeveer drie weken geldt.
2.2.3. Uit de wet- en regelgeving, zoals hiervoor onder 2.2.1. weergegeven, volgt dat de mogelijkheid bestaat om asielaanvragen van amv's aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in behandeling te nemen in het AC Schiphol, alwaar de in artikel 3.109, eerste lid, van het Vb 2000 voorgeschreven rust- en voorbereidingstermijn niet geldt. Door te overwegen dat het, gelet op de brief van de minister van 18 juni 2010, ervoor moet worden gehouden dat, in afwijking van die wettelijke bepaling, gelezen in samenhang met artikel 3.49, eerste lid, van het VV 2000, voor amv's ook in het AC Schiphol een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal zes dagen met een richttijd van drie weken dient te gelden, heeft de rechtbank niet onderkend dat die brief geen afbreuk kan doen aan hetgeen in de ter zake van toepassing zijnde geldende algemeen verbindende voorschriften is bepaald. Uit die brief volgt evenmin dat ten aanzien van amv's reeds op voorhand kan worden geoordeeld dat hun asielaanvragen in het AC Schiphol niet met de vereiste zorgvuldigheid kunnen worden behandeld. Dat aldaar geen rust- en voorbereidingstermijn geldt, neemt niet weg dat in voorkomende gevallen ook ten aanzien van amv's in het AC Schiphol een zorgvuldige behandeling van de asielaanvraag mogelijk kan zijn.
De grieven 2 en 3 slagen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaken met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal de rechtbank alsnog dienen te beoordelen of, mede bezien in het licht van het gestelde in zijn brief van 18 juni 2010, gelet op de zich ten aanzien van de vreemdelingen voordoende relevante persoonlijke aspecten, het door de minister ingenomen standpunt dat in dit geval in het AC Schiphol met de vereiste zorgvuldigheid op de asielaanvragen kon worden beslist, de toetsing in rechte kan doorstaan.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 6 oktober 2010 in zaken nrs. 10/26841 en 10/26847;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011
418-549.
Verzonden: 20 januari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser