201004760/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Boxmeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 maart 2010 in zaak nr. 08/4068 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer een verklaring van geen bezwaar af te geven ten behoeve van vrijstelling voor het vergroten van een agrarisch bouwblok in verband met uitbreiding van een nertsenhouderij met 5 nertsensheds, een mestput, een nieuwe woning met garage/berging en erfbeplanting, gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de projectlocatie).
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2010, verzonden op 7 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2010.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door P.W.J.M. Corvers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. De projectlocatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Boxmeer en heeft ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Agrarische hoofdstructuur". Voorts ligt de projectlocatie op basis van de gebiedszonering van het Streekplan Noord-Brabant 2002, de Interimstructuurvisie Noord-Brabant en de Paraplunota ruimtelijke ordening binnen de AHS-landschap, subzone dassenleefgebied. Tenslotte bevindt de projectlocatie zich volgens het reconstructieplan "Peel en Maas" (hierna: het reconstructieplan) in een verwevingsgebied. Ingevolge het reconstructieplan kan aan een intensieve veehouderij, gelegen op een duurzame locatie binnen een verwevingsgebied, volgens de zogenoemde "bouwblok op maat"-methode een bouwblok van maximaal 2,5 ha worden toegekend. Niet in geschil is dat [appellante] een intensieve veehouderij is, die op een duurzame locatie is gelegen.
2.2. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat na realisering van de voorgenomen uitbreiding van de bebouwing met de bijbehorende tuin- en erffunctie, met inbegrip van de erf(rand-)beplanting, het bouwblok de maximaal toegestane omvang van 2,5 ha zal overschrijden en heeft daarom de verklaring van geen bezwaar geweigerd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit het reconstructieplan niet blijkt dat erfbeplanting en een tuin dienen te worden aangemerkt als voorzieningen die binnen het bouwblok dienen te worden geconcentreerd. Zij merkt in dit verband op dat Bijlage 5.2 bij het reconstructieplan niet bindend is en dat de daarin genoemde voorzieningen slechts indicatieve betekenis hebben. Tenslotte voert [appellante] aan dat zij in haar opvatting, dat de erfbeplanting buiten het bouwblok mag worden gerealiseerd, wordt gesteund door het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
2.3.1. Ingevolge de begripsbepaling in hoofdstuk 11.6.1 van het reconstructieplan wordt onder een bouwblok verstaan een in een bestemmingsplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing en voorzieningen ten behoeve van een bestemming dienen te worden geconcentreerd. Het reconstructieplan verwijst voor de wijze waarop voormelde "bouwblok op maat"-methode wordt toegepast naar Bijlage 5 bij het reconstructieplan. Bijlage 5.2 bevat de werkwijze toekenning en vergroting bouwblokken van bestaande intensieve veehouderijen. Voorts is daarin vermeld dat, voor zover thans van belang, een tuin, erfverhardingen en erfbeplanting als voorzieningen worden aangemerkt.
2.3.2. Niet in geschil is dat het reconstructieplan deel uitmaakt van het toetsingskader van het college van gedeputeerde staten. Voor het oordeel dat aan Bijlage 5.2 van het reconstructieplan in dit kader geen bindende betekenis toekomt bestaat geen grond, reeds gelet op de uitdrukkelijke verwijzing in het reconstructieplan naar Bijlage 5, waar Bijlage 5.2 deel van uitmaakt. Anders dan ter zitting door [appellante] is gesteld, kan Bijlage 5.2 niet worden gelijkgesteld met een toelichting zonder bindende betekenis. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat aan de in Bijlage 5.2 genoemde voorzieningen slecht een indicatieve betekenis toekomt. De enkele stelling dat dit zo is, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop heeft de rechtbank, wat er zij van het standpunt van het college van burgemeester en wethouders, terecht en op goede gronden overwogen dat erfbeplanting binnen het bouwblok dient te worden gerealiseerd. Gelet op Bijlage 5.2 is dit voor een tuin niet anders.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de begripsomschrijving van bouwblok in het reconstructieplan onverbindend moet worden geacht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de eis dat erf, erfbeplanting en een tuin binnen het bouwblok worden gesitueerd geen ruimtelijk belang dient in het licht van de met het reconstructieplan nagestreefde doelstelling.
2.4.1. Dat erf, erfbeplanting en een tuin binnen het bouwblok dienen te worden gesitueerd volgt uit de begripsomschrijving van bouwblok in hoofdstuk 11.6.1 van het reconstructieplan. Voor het oordeel dat het reconstuctieplan in zoverre buiten toepassing dient te worden gelaten wegens het ontbreken van ruimtelijke relevantie bestaat geen grond. Erf(rand)beplanting is noodzakelijk voor een goede landschappelijke inpassing van de gebouwen en heeft als zodanig ten doel de kwaliteit van het landschap te beschermen. Deze beplanting past, evenmin als tuin en erf, niet binnen een bestemming gericht op agrarische productiedoeleinden. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank de beroepsgrond terecht verworpen.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid de verklaring van geen bezwaar niet heeft kunnen weigeren nu de erfbeplanting en de tuin, gelet op hun functie en situering als niet aan het bouwblok toe te rekenen compensatiegroen in het kader van de ligging in een dassenleefgebied kunnen worden aangemerkt.
2.5.1. Niet in geschil is dat de beoogde uitbreiding vanwege de situering in een dassenleefgebied tot compenserende maatregelen in de vorm van extra groen noopt. Deze compensatie mag buiten het bouwblok plaatsvinden in de vorm van een zelfstandig landschapselement, mits de relatie met het perceel duidelijk is. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het thans voorziene groen voldoende is om als erfrandbeplanting te dienen voor een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing, maar dat geen sprake is van een zodanig omvangrijke beplanting dat hiernaast nog een aanzienlijk deel aan - niet aan het bouwblok toe te rekenen - compensatiegroen ontstaat, daargelaten dat het groen niet de vorm van een zelfstandig landschapselement heeft. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de beoogde uitbreiding ook wanneer (een deel van) de erfbeplanting buiten beschouwing wordt gelaten tot overschrijding van de voor een bouwblok op deze locatie maximaal toegestane oppervlakte van 2,5 ha leidt. Gelet op het vorenstaande heeft het college van gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar in redelijkheid kunnen weigeren. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.6. [appellante] heeft eerst in hoger beroep een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011