201003753/1/R2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente De Bilt,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bilthoven Zuid 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2010, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, en J. Eras zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad als partij gehoord, vertegenwoordigd door A.M. van Laar.
2.1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het zuidelijk gedeelte van de kern Bilthoven en ziet met name op het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Daarnaast worden enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen het plandeel dat een nieuwe woning mogelijk maakt op de gronden aan de Zwanenlaan 2. Zij voeren aan dat de aanvaardbaarheid van de bouwmogelijkheid onvoldoende is onderbouwd. Ook is de bouwmogelijkheid in strijd met het conserverende karakter van het plan en het streven om verdichting te voorkomen. De raad heeft volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen niet voldoende inzichtelijk gemaakt waarom voor deze locatie daarop een uitzondering moet worden gemaakt. Het feit dat ter plaatse nog een opslagruimte van het voorheen aanwezige bedrijf bestaat, is hiervoor volgens hen onvoldoende. Tevens is de bouwmogelijkheid ten onrechte pas bij het vaststellingsbesluit in het plan opgenomen, waardoor daartegen geen zienswijzen konden worden ingediend, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen.
2.2.1. De raad stelt dat om de stedenbouwkundige structuur en architectonische vormgeving te beschermen nadere voorwaarden in de planregels zijn opgenomen. Door de voorziene bestemming van het plandeel wordt ter plaatse van de resterende bedrijfsbebouwing een planologisch meer passende functie mogelijk gemaakt, die de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving ten goede komt. Voorts stelt de raad dat geen sprake is van verdichting en dat de totale oppervlakte aan bebouwing zelfs iets zal afnemen. Ook in de omgeving komt bebouwing tot op de zijdelingse perceelsgrens voor. De toegestane goot- en bouwhoogte passen bij de omliggende bebouwing, aldus de raad.
2.2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen maken bezwaar tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in afwijking van het ontwerp, nu daardoor met betrekking tot het betrokken plandeel geen mogelijkheid bestond om een zienswijze in te dienen. Voorop staat dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan afwijken van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn, dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de gewijzigde vaststelling alleen het toevoegen van een bouwmogelijkheid voor één woning betreft op gronden die in het ontwerpplan al waren aangewezen voor woondoeleinden.
2.2.3. Het plandeel dat ziet op de gronden aan de Zwanenlaan 2 heeft de bestemming "Wonen-1 (W1)" en de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden (1)'.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, onder f, van de planregels, voor zover hier van belang, is de maximale goothoogte voor het plandeel 3 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter.
De gronden liggen in de wijk Tuindorp. Op de gronden staat een garage die bij het voorheen ter plaatse aanwezige bedrijf behoorde. De garage is 2,5 tot 3 meter hoog en heeft een oppervlakte van ongeveer 120 m².
2.2.4. De plantoelichting vermeldt in hoofdstuk 4.2 dat Tuindorp wordt gekenmerkt door types woningen die karakteristiek zijn voor een wijk met een tuindorpgedachte. Verder is er veel privégroen aanwezig. Alle woningen hebben relatief grote tuinen en de woningblokken zijn op vrij grote afstand van elkaar gelegen, aldus de plantoelichting.
In hoofdstuk 5.3 van de plantoelichting is de onderbouwing voor de woningbouwmogelijkheid aan de Zwanenlaan 2 opgenomen. Daarin is onder meer vermeld dat een woning op die locatie meer passend wordt gevonden dan de bedrijfsbebouwing die nog aanwezig is en dat op die locatie aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden kan worden voldaan. De uiterlijke welstandseisen maken geen deel uit van het bestemmingsplan, aldus de plantoelichting.
2.2.5. Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat de in het plan opgenomen bouwregels voor de voorziene woning aansluiten bij het soort bebouwing in de directe omgeving. Voorts hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hun beroepen nader toegespitst in die zin dat hun bezwaren met name zien op het feit dat de zuidkant van de woningblokken in de wijk van oorsprong groen is zonder woning(en) aan het uiteinde en dat de voorziene woning hoger mag worden dan de bestaande garage in de huidige situatie is, waardoor hun privacy en uitzicht worden beperkt.
Hoewel niet kan worden ontkend dat de stedenbouwkundige opzet van de wijk zich onder meer uit in woningblokken met aan drie zijden bebouwing en aan de zuidzijde groen, welke opzet door de voorziene woning zal worden doorbroken, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woning aan de Zwanenlaan 2 geen onevenredige inbreuk zal vormen op het stedenbouwkundig karakter van de wijk. Hierbij is in aanmerking genomen dat de woning is voorzien op gronden waarop in de huidige situatie reeds een gebouw staat, waardoor al geen sprake is van een onaangetaste groenzone aan de zuidzijde van het woningblok. Voorts heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang dat is gebaat bij voorkoming van het opnieuw in gebruik nemen van de garage voor bedrijfsdoeleinden dan aan het belang van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bij het geheel onaangetast blijven van hun privacy en uitzicht.
2.2.6. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.3. [appellant sub 3] stelt dat het plan op zijn gronden aan de [locatie] ten onrechte geen extra woningen mogelijk maakt, terwijl het vorige bestemmingsplan in ieder geval voorzag in de mogelijkheid van de bouw van één extra woning. Hij voert hiertoe aan dat al in 1998 overleg is geweest over de bouw van vier extra woningen op het perceel en dat zijn bouwplan in 2007 aan het gemeentebestuur is gepresenteerd. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het bouwplan op 22 september 2009 ingediend en is daarnaar in de zienswijze verwezen. Gelet hierop was sprake van een concreet en passend bouwplan dat in het plan had moeten worden opgenomen. Het plan had dan ook op zijn minst moeten voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor zijn woningbouwwensen zoals ook is gedaan voor het perceel Soestdijkseweg Zuid 222, aldus [appellant sub 3].
2.3.1. De raad stelt dat de bouwmogelijkheden die op grond van het bestemmingsplan "Bilthoven zuid 1981" (hierna: het vorige plan) bestonden maar nooit zijn gebruikt, niet in het plan zijn opgenomen. Voorts betreft het bouwplan van [appellant sub 3] een ontwikkeling waarvoor ten tijde van het opstellen van het plan geen concreet initiatief bekend was, aldus de raad.
Bovendien is volgens de raad de oorspronkelijke opzet van de wijk als villapark met landelijke uitstraling nog redelijk goed herkenbaar. De groene doorzichten tussen de huizen en het ruimtelijke karakter dat daarmee wordt geboden, is een belangrijke te behouden kernwaarde. Gelet hierop moet volgens de raad zeer terughoudend worden omgegaan met verdere verdichting van de wijk, zeker op achtererven bij woningen. Daarnaast ligt de geluidsbelasting ter plaatse hoger dan de voorkeursgrenswaarde en kan daarom niet zonder meer worden voorzien in nieuwe woningen.
2.3.2. Het plandeel dat ziet op de gronden van [appellant sub 3] aan de [locatie] heeft de bestemming "Wonen - 2 (W2)". De gronden liggen in de wijk Vogelzang.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - 2 (W2)" aangewezen gronden bestemd voor het wonen in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en gestapelde woningen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, onder a, van de planregels mogen per bestemmingsvlak niet meer hoofdgebouwen/woningen worden gerealiseerd dan ten tijde van de terinzagelegging van dit plan bestaan.
2.3.3. Het door [appellant sub 3] gewenste bouwplan betreft het realiseren van één woning naast zijn bestaande woning en drie woningen op het achtererf, zoals aangegeven op de tekening van Eras Architecten van 2 april 2007.
Niet in geschil is dat op grond van het vorige plan op de gronden van [appellant sub 3] naast zijn bestaande woning één extra woning was toegestaan.
2.3.4. [appellant sub 3] heeft tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan zijn zienswijze ingediend en heeft daarbij een tekening met de door hem gewenste bouwblokken op zijn gronden naar voren gebracht. Gezien het feit dat deze tekening niet kan worden aangemerkt als een uitgewerkt bouwplan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geen concreet initiatief betreft waarmee in het plan rekening had moeten worden gehouden.
Voorts vermeldt de plantoelichting in hoofdstuk 4.2 dat in het deelgebied Vogelzang verschillende woningtypen aanwezig zijn, maar dat het gebied wordt gekenmerkt door overwegend twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Het gehele deelgebied heeft een zeer groen karakter. De ruim opgezette villa's met veel privégroen dragen hieraan bij. Tevens is hierin vermeld dat het beeld van villa's op ruime kavels in een groene buitenruimte een belangrijke waarde voor het gebied is en dat dit beeld dient te worden gehandhaafd. Gelet op deze beleidsuitgangspunten is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de drie door [appellant sub 3] gewenste woningen op het achtererf geen wenselijke ontwikkeling zou zijn.
Over de bouwmogelijkheid voor één extra woning naast de bestaande woning zoals op grond van het vorige plan mogelijk was, overweegt de Afdeling echter dat de onderbouwing van de raad niet voldoende is om inzichtelijk te maken waarom de bestaande bouwmogelijkheid niet opnieuw rechtstreeks of door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het plan kon worden opgenomen. Hierbij is in aanmerking genomen dat voor het perceel Soestdijkseweg Zuid 222, waar ook sprake is van woningbouwplannen die op grond van het vorige plan rechtstreeks mogelijk waren, wel in het plan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om die plannen in de toekomst eventueel alsnog mogelijk te maken. Voorts heeft [appellant sub 3] over de door hem gewenste woningbouwmogelijkheid al meerdere keren overleg gevoerd met het gemeentebestuur. De raad heeft niet onderbouwd waarom de situatie ter plaatse van de Soestdijkseweg Zuid 222 van de onderhavige verschilt. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het plan niet voorziet in een extra bouwmogelijkheid naast de bestaande woning, niet berust op een deugdelijke motivering.
2.3.5. Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen-2 (W2)" dat ziet op het deel van de gronden aan de [locatie] waarvoor het vorige plan in een bouwmogelijkheid voorzag, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1.
Overigens overweegt de Afdeling dat bij het nemen van een nieuw vaststellingsbesluit afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft te worden toegepast.
In hetgeen [appellant sub 3] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 3] is voor het overige ongegrond.
2.4. Ten aanzien van [appellant sub 3] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente De Bilt van 28 januari 2010, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen-2 (W2)" dat ziet op het deel van de gronden aan de [locatie] waarvoor het vorige plan in een bouwmogelijkheid voorzag, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen geheel ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente De Bilt tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 900,05 (zegge: negenhonderd euro en vijf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente De Bilt aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Wiebenga w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011