ECLI:NL:RVS:2011:BP2105

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005580/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Oranje
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door het bestuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2010, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was door het bestuur op 19 september 2008 afgewezen, omdat het bestuur van mening was dat de aangelegenheid niet zo complex was dat juridische bijstand noodzakelijk was. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, wat [appellante] niet kon accepteren. Ze stelde dat de rechtbank had miskend dat de juridische en feitelijke complexiteit van haar situatie wel degelijk juridische bijstand vereiste.

De Raad van State, in de persoon van de enkelvoudige kamer, heeft de zaak op 21 december 2010 behandeld. Het bestuur werd vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra. De Raad overwoog dat volgens artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet wordt verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. Het bestuur had beleidsregels gepubliceerd in het Handboek Toevoegen, waarin werd uiteengezet dat juridische bijstand niet altijd noodzakelijk is, zelfs niet als de aanvrager niet over juridische kennis beschikt.

De Raad van State concludeerde dat het bestuur zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de zaak niet zo complex was dat [appellante] haar belangen niet zelf kon behartigen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 januari 2011.

Uitspraak

201005580/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/1858 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het bestuur een aanvraag van [appellante] om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2009 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2010, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam in dienst van de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan het bestuur de toevoeging weigeren, indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig kan worden afgehandeld.
Voor de toepassing van onder meer voormeld artikel 12 heeft het bestuur beleidsregels gepubliceerd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb van het Handboek vloeit de uitsluitingsgrond uit de voormelde bepaling voort uit de doelstelling van de wet. Die strekt er volgens die aantekening toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal volgens de aantekening weliswaar sprake zijn van een probleem, waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat noodzaak tot het verlenen van juridische bijstand bestaat. Is juridische bijstand niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen, waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden, aldus deze passage.
2.2. [appellante] verschilt met woningbouwvereniging Pré Wonen van inzicht over de voorwaarden waaronder zij een woning van de vereniging kan betrekken. In verband hiermee heeft zij om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand verzocht.
2.3. Aan de afwijzing heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat zich naar zijn oordeel geen zo complexe aangelegenheid voordoet, dat een noodzaak tot het verlenen van juridische bijstand bestaat.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bestuur zich op het standpunt mocht stellen dat zij geacht moet worden haar belangen in het contact met de woningbouwvereniging zonder hulp van een advocaat te kunnen behartigen, heeft miskend dat hiervoor, gezien de feitelijke en juridische complexiteit, juridische bijstand noodzakelijk is.
2.4.1. Dat betoog faalt. De Wrb strekt er toe een voorziening te bieden voor juridische bijstand. Het was aan het bestuur om te beoordelen of daartoe noodzaak bestaat. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat het bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verschil van inzicht met de woningbouwvereniging niet feitelijk en/of juridisch zo complex is, dat [appellante] haar belangen in deze niet zelf kan behartigen. Dat [appellante], als gesteld, niet over juridische kennis beschikt, is daarvoor niet voldoende.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
85-616.