201005243/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recracenter Parken B.V., gevestigd te Putten,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 21 april 2010 in zaak nr. 09/616 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats], gemeente Steenwijkerland,
Bij besluit van 10 september 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen een op 11 juli 2008 op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Steenwijkerland, geplaatst 'chalet'.
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college het door onder meer [wederpartij b] en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij a], als rechtsopvolger van [belanghebbende], en [wederpartij b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 maart 2009 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2010, en Recracenter bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Recracenter heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 29 juni 2010.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.E. Barbilion, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij b], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Recracenter betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartijen] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en dat het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
2.1.1. Ter zitting is komen vast te staan dat [wederpartijen] aan de overzijde van de [locatie] wonen op een afstand van ongeveer 50 m van het terrein waarop het in geding zijnde 'chalet' is geplaatst en daarop vrij zicht hebben. Reeds hierom dienen zij te worden aangemerkt als belanghebbenden bij de weigering handhavend op te treden tegen het op dat terrein geplaatste 'chalet'. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het door hen gemaakte bezwaar ten onrechte ontvankelijk is verklaard.
2.2. Het college en Recracenter betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartijen] in beroep niet hebben bestreden dat het 'chalet' voldoet aan de criteria in de Beleidsnotitie "(Sta)caravans Steenwijkerland 2007" (hierna: de Beleidsnotitie). Door niettemin aan die criteria te toetsen heeft de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aldus het college en Recracenter.
2.2.1. [wederpartijen] hebben in beroep betoogd dat het in geding zijnde 'chalet' dient te worden aangemerkt als een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Daarbij hebben zij zich op het standpunt gesteld dat het 'chalet', gelet op zijn constructie, vorm, omvang en plaatsgebonden karakter, niet geschikt is om (regelmatig) te worden vervoerd. Zij hebben daarbij tevens verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften, waarin de Commissie onder meer het standpunt heeft ingenomen dat niet aan de criteria in de Beleidsnotitie wordt voldaan. De rechtbank heeft het betoog van [wederpartijen] daarom terecht opgevat als zijnde mede gericht tegen het standpunt in het besluit op bezwaar dat wordt voldaan aan de criteria in de Beleidsnotitie. Van strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb is dan ook geen sprake.
2.3. Het college en Recracenter betogen dat de rechtbank ten onrechte, nu blijkens het besluit op bezwaar het handhavingsverzoek op drie recreatieobjecten betrekking had, slechts ten aanzien van één recreatieobject uitspraak heeft gedaan.
2.3.1. Nu het besluit in primo, waartegen het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar is gericht, enkel betrekking heeft op het recreatieobject dat op 11 juli 2008 is geplaatst, kan de beroepsprocedure tegen het besluit op dat bezwaar uitsluitend op dat object betrekking hebben. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot een oordeel over dat object.
2.4. Het college en Recracenter betogen dat de rechtbank ten onrechte niet aan alle criteria van de Beleidsnotitie heeft getoetst en voorts ten onrechte criteria bij haar oordeel heeft betrokken die niet in de Beleidsnotitie zijn opgenomen. Voorts voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het 'chalet' geen plaatsgebonden karakter heeft, nu dit relatief snel, binnen enkele uren, kan worden verplaatst.
2.4.1. Kern van het geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor het 'chalet' een bouwvergunning is vereist, zodat, nu deze niet is verleend, sprake is van een overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Het door het college en Recracenter aangevoerde biedt geen grond het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat het 'chalet' bouwvergunningsplichtig is ten grondslag gelegd dat uit de zich in het dossier bevindende stukken en foto's, alsmede de verklaringen ter zitting, blijkt dat het 'chalet' niet bestemd en geschikt is om regelmatig te worden vervoerd en een plaatsgebonden karakter heeft. De Afdeling ziet, gelet op de constructie, vorm en omvang van het 'chalet', in hetgeen het college en Recracenter hebben aangevoerd geen grond voor een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, maar van een plaatsgebonden recreatiewoning. Steun voor dit oordeel wordt tevens gevonden in de omstandigheid dat het 'chalet' inmiddels geruime tijd ter plaatse aanwezig is. Nu de vraag of sprake is van een bouwvergunningvrije stacaravan als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Woningwet niet afhankelijk is van de vraag of wordt voldaan aan de criteria in de Beleidsnotitie, doch los daarvan moet worden beantwoord, komt aan de omstandigheid dat de rechtbank bij haar oordeelsvorming niet aan alle criteria heeft getoetst en daarbij voorts andere aspecten heeft betrokken, niet de betekenis toe die het college en Recracenter daaraan gehecht willen zien.
2.5. Recracenter betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar niet in stand heeft gelaten, nu plaatsing van het 'chalet' naar verwachting kan worden gelegaliseerd. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van haar uitspraak voor de recreatieve sector in Steenwijkerland.
2.5.1. Vaststaat dat het geldende bestemmingsplan "Giethoorn 1994" in de weg staat aan verlening van een bouwvergunning voor het 'chalet'. Ter zitting is gebleken dat noch ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar, noch ten tijde van de zitting bij de rechtbank een ontwerp-bestemmingsplan voorhanden was dat vergunningverlening mogelijk zou maken. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten wegens concreet zicht op legalisatie. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college meegedeeld dat inmiddels een bestemmingsplan in voorbereiding is, dat voorziet in de mogelijkheid recreatieobjecten als het onderhavige te plaatsen. In die omstandigheid ziet de Afdeling echter geen aanleiding alsnog de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, reeds omdat dit bestemmingsplan zich nog in het stadium van voorontwerp bevindt.
Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet komt voorts geen betekenis toe aan de door Recracenter gestelde negatieve gevolgen voor de recreatieve sector in Steenwijkerland. Die gevolgen, wat daar van zij, kunnen slechts aan de orde komen bij de - nog door het college te verrichten - beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden die vergen van handhavend optreden af te zien. Aan een oordeel daarover is de rechtbank terecht niet toegekomen.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011