200907772/4/R3.
Datum uitspraak: 21 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [verzoeker] en anderen, van wie [gemachtigden] in persoon, bijgestaan door mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B.J. Tolkamp en mr. J.P.L.M. van der Velden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] en anderen betogen dat met het plan voor het perceel Laag Werveld 9 te Beugen (hierna: het perceel) ruimere bebouwings- en gebruiksmogelijkheden mogelijk worden gemaakt dan onder het vorige plan was toegelaten, waardoor de druk op hun woonomgeving te groot wordt. Met het legaliseren van de reeds opgerichte expositieruimte met terras, waarin het plan voorziet, wordt volgens hen een extra functie aan het perceel toegekend, die niet alleen wordt bezocht door degenen die in de groepsaccommodatie verblijven, maar ook dagrecreanten/passanten aantrekt. Aldus leidt het plan volgens hen tot een toename van de ten gevolge van de groepsaccommodatie reeds ondervonden parkeerhinder en geluidsoverlast.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de expositieruimte een toegevoegde waarde heeft voor de groepsaccommodatie. De expositieruimte is bedoeld voor het tentoonstellen van oude landbouwwerktuigen en gereedschappen voor de bezoekers van de groepsaccommodatie en volgens de raad past een dergelijke recreatieve voorziening binnen de voor het perceel geldende bestemming "Sport- en recreatievoorzieningen". Daarbij voert de raad aan dat ondergeschikte horeca in de planregels uitdrukkelijk niet is gerelateerd aan de expositieruimte.
2.4. Niet in geschil is dat inmiddels bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een expositieruimte op grond van het reeds in werking getreden plan. Op het daartegen gemaakte bezwaar is in afwachting van de uitkomst van de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure nog niet beslist. Hieruit volgt dat met het verzoek om schorsing, voor zover het de in het plan voorziene expositieruimte betreft, een spoedeisend belang is gemoeid.
2.5. Ingevolge artikel 2.3, onder A, aanhef en 1e lid, van de planregels zijn de op de plankaart (2) voor "Sport- en recreatievoorzieningen " aangewezen gronden bestemd voor sport-en recreatievoorzieningen, waarbij niet meer dan 1 functionele eenheid per bestemmingsvlak /bouwblok is toegestaan en de functie overeenkomstig het bepaalde in lid H "Staat van sport-en recreatievoorzieningen" voor het betreffende bouwblok met locatienummer dient te zijn.
Ingevolge artikel 2.3, onder B, 1e lid, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken in het algemeen dat per bestemmingsvlak bebouwing ten behoeve van niet meer dan één sportvoorziening en/of recreatiebedrijf/-functie is toegestaan.
In lid H van de planregels is vervolgens voor het perceel als toegelaten soort bedrijf/functie "expositieruimte" vermeld naast "groepsaccommodatie met ondersteunende horeca".
De vraag naar de verhouding van lid H tot de eerdere leden A en B van artikel 2.3 en de precieze uitleg van de planregels, alsook of in de planregels voldoende is gewaarborgd, zoals door de raad is beoogd, dat met de expositieruimte geen extra bedrijf/functie aan het perceel wordt toegekend, leent zich niet goed voor beantwoording in deze procedure. Nu de zaak in de bodemprocedure ter zitting van 16 maart 2011 behandeld zal worden, ziet de voorzitter na afweging van alle betrokken belangen aanleiding om bij wijze van ordemaatregel het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het onderhavige perceel te schorsen.
2.6. De raad dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 16 juli 2009, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" voor zover het betreft het perceel Laag Werveld 9 te Beugen;
II. veroordeelt de raad tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2011