201005433/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 april 2010 in zaak nr. 09/1165 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venray.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college aan de eigenaren van twaalf percelen, gelegen aan de Beemdweg en Postbaan te Wanssum, (hierna: aanvragers) een planschadevergoeding toegekend van in totaal € 76.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur], het college, vertegenwoordigd door mr. S. Nijkamp, werkzaam bij de gemeente Venray, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [5 belanghebbenden].
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Ingevolge artikel 49a, eerste lid kan het college, voor zover schade die op grond van artikel 49 voor vergoeding in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan op te nemen of te wijzigen dan wel om vrijstelling te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 31a of 31b, met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.
Ingevolge het tweede lid is de verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, belanghebbende bij een besluit van het college op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 49 terzake van de wijziging van het bestemmingsplan dan wel de verlening van de vrijstelling waarom hij heeft verzocht.
2.2. [appellante] is met de gemeente Meerlo-Wanssum (thans: de gemeente Venray) overeengekomen dat de gemeente medewerking zal verlenen aan de door [appellante] gevraagde herziening of vrijstelling van het bestemmingsplan "Kern Wanssum 1989" ten behoeve van een door haar ingediend bouwplan, onder de voorwaarde dat [appellante] zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade aan de gemeente te compenseren. Daartoe heeft de burgemeester van de gemeente Meerlo-Wanssum, handelend namens de gemeente en uitvoering gevend aan een besluit van het college van 24 april 2006, met [appellante] een overeenkomst tot verhaal van planschadekosten gesloten.
Bij besluit van 19 december 2006, dat op 17 januari 2007 in werking is getreden heeft het college aan [appellante] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Kern Wanssum 1989" ten behoeve van de bouw van 15 woningen met bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op percelen, gelegen tussen de Beemdweg en de Postbaan te Wanssum, kadastraal bekend, gemeente Wanssum, sectie D, nummers 517 en 1581 en een gedeelte van de percelen, sectie D, nummers 402 en 409 (hierna: het middenterrein).
Bij brief van 18 maart 2008 hebben aanvragers verzocht om vergoeding van planschade, die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het vrijstellingsbesluit.
2.3. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan Kafi Advies Veldhoven B.V. (thans: Tog Nederland Zuid B.V.; hierna: Kafi). In het advies van 11 november 2008 concludeert Kafi dat vanwege de toename van overlast, de afname van situeringswaarde en, met uitzondering van de objecten aan de Beemdweg 14 en 16 en de Postbaan 1B en 3, de afname van privacy, het nieuwe planologische regime leidt tot een voor de aanvragers enigszins nadeliger situatie. Volgens Kafi was de planologische wijziging voor aanvragers niet voorzienbaar en is de schade niet op andere wijze verzekerd. Kafi heeft de schade begroot op in totaal € 76.000,00.
2.4. Het ter zitting door [appellante] gevoerde betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat Kafi niet kan worden beschouwd als een onafhankelijke deskundige en derhalve het in beroep bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen faalt, reeds omdat zij dit op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom als gevolg van de verleende vrijstelling sprake is van een planologische verslechtering. Zij voert daartoe aan dat het onder het bestemmingsplan mogelijk was en is om op de eigen percelen van aanvragers bijgebouwen op te richten met een oppervlakte van maximaal 77 m2, een goothoogte van 3,50 meter en een nokhoogte van 15 meter. Deze bijgebouwen kunnen worden opgericht tot op de achtergrenzen van die percelen. Gelet op de gewenste verhouding tussen de breedte en diepte van bijgebouwen, betekent dat volgens [appellante] dat aan de achterzijde van de percelen van aanvragers een aaneengesloten muur kan worden opgericht, waardoor de nieuwbouw op het binnenterrein volledig wordt ingekapseld. Bij maximalisatie van beide planologische regimes kan derhalve nooit sprake zijn van een verslechtering van de situering, de leefomgeving en de privacy, aldus [appellante].
2.5.1. Dit betoog treft geen doel. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime.
2.5.2. Aan de hand van de zich in het dossier bevindende kadastrale kaart, alsmede de door [appellante] ter zitting aan de hand van een maquette gegeven toelichting kan worden vastgesteld dat het vrijstellingsbesluit van 19 december 2006 geen betrekking heeft op de percelen van aanvragers, maar uitsluitend op het middenterrein dat door hun percelen wordt omringd. Dat betekent dat, anders dan [appellante] betoogt, niet relevant is wat onder het bestemmingsplan op de percelen van aanvragers maximaal kon en kan worden gerealiseerd. Uitsluitend hetgeen onder het oude planologische regime op het middenterrein kon worden gerealiseerd is bij de planologische vergelijking van belang.
2.6. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de planologische wijziging niet leidt tot schade, nu de geplande nieuwbouw niet zichtbaar is vanuit de bestaande woningen van de aanvragers mist feitelijke grondslag nu, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, uitzicht vanuit de objecten van aanvragers bij geen van de aanvragers een rol heeft gespeeld bij de schadebepaling.
2.7. [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat de planologische maatregel ook voordeel met zich brengt voor de omliggende woningen van de aanvragers. Zij voert daartoe in de eerste plaats aan dat het oorspronkelijke bouwplan, door tussenkomst van de aanvragers, in voor hen gunstige zin is gewijzigd, in die zin dat er uiteindelijk minder woningen op de percelen worden gebouwd en het nieuwbouwplan derhalve aanzienlijk minder verdicht is. Verder voert zij aan dat het voor aanvragers mogelijk blijft bijgebouwen te realiseren op hun percelen.
2.7.1. Het voor omwonenden in gunstige zin aanpassen van een bouwplan, evenals het behouden blijven van onder het voorheen geldende regime reeds bestaande planologische mogelijkheden kan niet als planologisch voordeel worden aangemerkt. Met die omstandigheden is bij de beoordeling van het planschadeverzoek dan ook terecht geen rekening gehouden. Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011