201005543/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Overbetuwe
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 april 2010 in zaak nr. 09/1397 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het bestuur de aan [appellant] verleende toevoeging met nr. 4GP6819 ingetrokken.
Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 5 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2010, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam in dienst van de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang, ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, kan het bestuur de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien blijkt dat een andere toevoeging mede het rechtsbelang omvat waarvoor de toevoeging is verleend.
Voor de toepassing van onder meer voormeld artikel 32 heeft het bestuur beleidsregels gepubliceerd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 2 bij artikel 32 wordt rechtsbelang in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria opgevat als het belang, waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus zal in de beoordeling moeten worden betrokken, wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn volgens de aantekening voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden, waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang dienen waarvoor eerder is toegevoegd. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang, aldus de passage.
2.2. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het bestuur aan [appellant] toevoeging verleend ter zake van een verzoek om beëindiging van diens uithuisplaatsing. Het bestuur heeft die toevoeging bij het besluit van 3 juli 2008 ingetrokken, omdat de werkzaamheden onder de aan [appellant] bij besluit van 9 augustus 2007 onder nr. 4GK0242 verleende toevoeging vallen. Deze zag op het voeren van verweer ter zake van de verlenging van plaatsing in een jeugdinrichting.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de rechtsbijstand in beide zaken betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang en dat één procedure is gevoerd, zodat met één toevoeging kon worden volstaan.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de toevoeging onder nr. 4GK0242 op de verlenging van de uithuisplaatsing ziet en die onder nr. 4GP6819 op de beëindiging ervan en dat daarop verschillende wettelijke bepalingen van toepassing zijn.
Verder heeft zij volgens hem miskend dat een verzoek om beëindiging van de uithuisplaatsing, als bedoeld in artikel 1:263, tweede lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek, aangemerkt dient te worden als een procedure, zodat niet slechts één procedure is gevoerd.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 1999 in de zaken nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163; AB 2000, 2), volgt uit de artikelen 32 en 33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb, in hun onderlinge samenhang gelezen, dat, indien er één rechtsbelang is, met één toevoeging mag worden volstaan, tenzij het gaat om verschillende procedures, dan wel, in geval van één procedure, om meer dan één instantie, als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.4.2. De rechtsbijstand, waarvoor de toevoegingen zijn gevraagd, betreft de uithuisplaatsing. Dat de verlenging ervan en de beëindiging ervan, als gesteld, in verschillende wettelijke bepalingen zijn geregeld, maakt dit niet anders. Het bestuur heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden, waarvoor de toevoeging met nr. 4GP6819 is verleend, ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang dienen als dat, waarvoor eerder was toegevoegd. Het betoog faalt.
2.4.3. In artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, is geregeld, wanneer zich een procedure voordoet. Onder de in deze bepaling opgenomen gevallen valt een verzoek aan een stichting, als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, om beëindiging van de uithuisplaatsing niet. Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich geen meerdere procedures voordoen, als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.5. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011