ECLI:NL:RVS:2011:BP2069

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008256/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Afferden

Op 20 januari 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan "Afferden", vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen, Limburg, op 13 juli 2010. De verzoeker, wonend te [woonplaats], heeft op 24 augustus 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op 15 oktober 2010. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar de verzoeker, bijgestaan door mr. B. de Jong van DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M. Arts, aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek van de verzoeker zich richt tegen de verruimde bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ten opzichte van het voorgaande plan, "kom Afferden 1984". De verzoeker betoogt dat de uitbreiding van het bouwvlak tot de achterste perceelsgrens van de percelen aan de Melingstraat 29 tot en met 53 leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy en lichtval in zijn woning. De raad heeft ter zitting verklaard dat er op dat moment geen aanvragen waren ingediend voor de realisatie van bijgebouwen in de achtertuinen van de genoemde percelen.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat de verzoeker thans geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien er geen concrete plannen zijn voor de bouw van bijgebouwen. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen en aangegeven dat de verzoeker in de toekomst, indien er een aanvraag voor een bouwvergunning wordt ingediend, op de hoogte zal worden gesteld door de raad, zodat hij opnieuw een verzoek kan indienen indien nodig. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008256/2/R3.
Datum uitspraak: 20 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Bergen, Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Afferden" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M. Arts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het plan is, voor zover thans van belang, het bouwvlak voor de percelen aan de Melingstraat 29 tot en met 53 vastgesteld tot op de achtergrens van die percelen. De woning van [verzoeker] ligt ten oosten van de percelen Melingstraat 45, 47 en 49.
2.3. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat zijn verzoek zich enkel richt tegen de verruimde bouwmogelijkheden die het plan biedt ten opzichte van het voorgaande plan wat betreft de percelen direct grenzend aan zijn perceel.
[verzoeker] betoogt dat ten onrechte het bouwvlak op de bovengenoemde percelen ten opzichte van het hiervoor geldende plan, "kom Afferden 1984", is uitgebreid tot de achterste perceelsgrens en dat thans in de achtertuinen van die percelen bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens van zijn perceel kunnen worden gerealiseerd met een hoogte van 3,2 meter. Dit brengt een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy en lichtval in zijn woning met zich, aldus [verzoeker].
2.4. Ter zitting heeft de raad verklaard dat op dit moment geen aanvragen zijn ingediend om bijgebouwen te realiseren in de achtertuinen van de door [verzoeker] genoemde percelen en dat hem evenmin voornemens bekend zijn dat dit op korte termijn zal gebeuren. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat [verzoeker] thans geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter gaat er daarbij van uit dat indien hangende de bodemprocedure desondanks een aanvraag om een bouwvergunning wordt ingediend, de raad [verzoeker] hiervan op de hoogte zal stellen, zodat hij dan in de gelegenheid zal zijn zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011
361.