ECLI:NL:RVS:2011:BP2067

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005682/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belanghebbendheid van de Belangenvereniging Indische Buurt in het kader van een aanlegvergunning voor de Stelling van Den Helder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had geoordeeld dat de Belangenvereniging Indische Buurt als belanghebbende kon worden aangemerkt in het kader van een besluit tot verlening van een aanlegvergunning aan de commanditaire vennootschap Zeestad C.V. voor de realisatie van de eerste fase van de inrichting van de Stelling van Den Helder. Het college had eerder bezwaar van de Belangenvereniging ongegrond verklaard, maar trok dit besluit later in en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de Belangenvereniging, gezien haar statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden, wel degelijk een rechtstreeks betrokken belang had bij het besluit. Het college ging in hoger beroep, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Belangenvereniging, met haar activiteiten en leden die in de nabijheid van de locatie wonen, voldoende feitelijke werkzaamheden verrichtte die haar als belanghebbende kwalificeerden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201005682/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 april 2010 in zaak nr. 09/912 in het geding tussen:
Belangenvereniging Indische Buurt gevestigd te Den Helder
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college aan de commanditaire vennootschap Zeestad C.V. aanlegvergunning verleend voor de realisatie van de eerste fase van de inrichting van de Stelling van Den Helder.
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het college het door de Belangenvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college het besluit van 28 januari 2008 ingetrokken en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de Belangenvereniging tegen het besluit van 28 januari 2008 ingestelde beroep, dat de rechtbank heeft geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 juni 2009, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 30 juni 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juli 2010.
De Belangenvereniging heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door M.A.M. Rodenburg Bc. en ing. N. Poppema, beiden werkzaam bij de gemeente, en de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door ir. L. Nieuwenhuis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden, de Belangenvereniging het rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Het voert hiertoe aan dat de werkzaamheden die ten behoeve van de Stelling van Den Helder gaan plaatsvinden niet vallen binnen het werkgebied van de Belangenvereniging, het statutaire doel zo ruim omschreven en daardoor veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de Belangenvereniging is betrokken bij het genomen besluit en dat de Belangenvereniging geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarnaast betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belangenvereniging door het optreden in rechte evenmin een bundeling van rechtstreeks bij het besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt, waarin de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten kunnen worden geacht.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2. Volgens artikel 3, eerste lid, van de statuten van de Belangenvereniging heeft zij tot doel het behartigen van de belangen van de Indische Buurt en directe omgeving in Den Helder.
Uit het tweede lid blijkt dat de Belangenvereniging dit doel onder meer tracht te bereiken door het houden van vergaderingen, het onderhandelen met overheid en particulieren, het bevorderen van bekendheid en medewerking bij politieke partijen, waar mogelijk deelname aan politieke besluitvorming, het deelnemen aan wettelijke procedures, het deelnemen aan fora in de buurt betreffende en het organiseren van gerelateerde activiteiten voor de leden.
2.1.3. De aanlegvergunning is verleend voor de realisatie van de eerste fase van de inrichting van de Stelling van Den Helder. De locatie waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden, grenst, naar ter zitting door het college niet is bestreden, direct aan de Indische Buurt. Dat niet de gehele locatie grenst aan die buurt, maar voor een gedeelte aan de overigens ook direct aan de Indische Buurt grenzende Bloemen- en Geleerdenbuurt, doet niet af aan de omstandigheid dat de werkzaamheden voor een deel zullen plaatsvinden in het werkgebied van de Belangenvereniging.
Voor zover, zoals het college betoogt, moet worden aangenomen dat het statutaire doel van de Belangenvereniging algemeen is geformuleerd, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de Belangenvereniging naast werkzaamheden die betrekking hebben op het initiëren van en het participeren in bestuursrechtelijke procedures, ook werkzaamheden verricht, zowel met betrekking tot de Stelling van Den Helder, als ook met betrekking tot verschillende buurtaangelegenheden, die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Zo blijkt uit het jaarverslag 2008, de agenda van de algemene ledenvergadering van 12 maart 2009, het verslag van de algemene ledenvergadering van 13 maart 2008 en het document "Lopende zaken Belangenvereniging Indische Buurt 20 februari 2008" dat de Belangenvereniging fungeert als gesprekspartner van de gemeente, zij contacten onderhoudt met andere organisaties binnen de gemeente Den Helder, zij betrokken is bij concrete projecten die zij initieert, dan wel steunt, zij betrokken is bij de herinrichting en exploitatie van de Stelling van Den Helder en zij een nieuwsbrief met actuele informatie over de buurt verspreidt. Deze feitelijke werkzaamheden zijn door het college niet bestreden. Nu daarnaast de Belangenvereniging, die, zoals onder meer ter zitting is gebleken, het collectieve belang behartigt van de bewoners van de Indische Buurt, welk belang rechtstreeks is betrokken bij de in bezwaar gehandhaafde aanlegvergunning, en waarvan 50 leden binnen een straal van 100 meter van de locatie wonen, door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belangenvereniging zonder meer als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
473.