ECLI:NL:RVS:2011:BP2064

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005273/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening lichte bouwvergunning voor telecommunicatie-installatie te Arnhem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 20 april 2010 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlening van een lichte bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan KPN B.V. voor het legaliseren van een telecommunicatie-installatie op het perceel Lovinklaan 1 te Arnhem. De vergunning werd verleend op 11 oktober 2007, maar de appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing. Het college verklaarde het bezwaar op 30 januari 2009 gegrond, maar besloot de vergunning in stand te laten, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad van State heeft de zaak op 20 december 2010 ter zitting behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en het gemeentelijke beleid. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had gehandeld door de vrijstelling te verlenen, omdat de installatie in overeenstemming was met het nieuwe bestemmingsplan dat op 18 september 2008 in werking was getreden. De rechtbank vond ook dat de belangenafweging door het college juist was, en dat er geen relevante gezondheidsrisico's waren die de vergunning in gevaar konden brengen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. De Raad van State concludeerde dat de ruimtelijke uitstraling van de installatie verwaarloosbaar was en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de beslissing van het college te weerleggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.

Uitspraak

201005273/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 april 2010 in zaak nr. 09/1188 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. lichte bouwvergunning verleend voor het legaliseren van een reeds bestaande telecommunicatie-installatie op het perceel Lovinklaan 1 te Arnhem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en, voor zover geen vrijstelling is verleend, besloten deze vrijstelling alsnog te verlenen en het primaire besluit voor het overige in stand te laten.
Bij uitspraak van 20 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar [appellant], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, vertegenwoordigd door mr. D. Stryczek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting KPN, vertegenwoordigd door K. de Jong, senior liaisonmanager, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De in geding zijnde telecommunicatie-installatie (hierna: de installatie) is bevestigd aan en op de Berghoeftoren op de hoek Lovinklaan-Sickeszlaan. De installatie bestaat uit drie UMTS-antennepanelen met bijbehorende randapparatuur en bekabeling. De antenne en bekabeling zijn bevestigd aan de gevel en geschilderd in de kleur van het metselwerk. De randapparatuur bestaat uit een techniekkast, die zich bevindt op het platte dak van het gebouw achter de, boven het platdakniveau doorlopende, gevel. Tijdens de bezwaarprocedure is komen vast te staan dat de installatie in strijd is met de op het perceel rustende bestemming. Bij het besluit op bezwaar heeft het college met toepassing van de vrijstellingsmogelijkheid in artikel 3.3, onder 3, van de planvoorschriften alsnog vrijstelling verleend van het bepaalde in het bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier-Vogelwijk 2006".
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2.1. Uit de in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting tot heroverweging van het besluit in primo volgt, dat het bestuursorgaan in zijn besluit op bezwaar rekening dient te houden met wijzigingen in de relevante feiten en omstandigheden die sedert het nemen van het besluit in primo zijn opgetreden (ex nunc-toetsing). Ook de omstandigheid dat een nieuw bestemmingsplan in werking is getreden dient bij de heroverweging te worden betrokken. Vaststaat dat het nieuwe bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier-Vogelwijk 2006" op 18 september 2008 in werking is getreden. Gelet hierop heeft het college in het besluit van 30 januari 2009 terecht getoetst aan dat bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit in strijd is met het gemeentelijke beleid, dat erop is gericht geen medewerking te verlenen aan het plaatsen van nieuwe UMTS-antennes, die met een vrijstelling zouden kunnen worden toegestaan.
2.3.1. Blijkens een brief van 22 november 2005 was het college toentertijd voornemens om, gelet op eventuele gezondheidsrisico's, met terughoudendheid het plaatsen van UMTS-antennemasten toe te staan. Uit een brief van het college van 11 juli 2006 blijkt echter dat het college uit een oogpunt van gezondheid niet langer belemmeringen ziet om nieuwe antennes te plaatsen. Voorts is gebleken dat het college beoogde een antennebeleid te ontwikkelen, dat zag op de stedenbouwkundige impact van (vrijstaande) antennemasten en dat wildgroei van antennes diende tegen te gaan. Ter zitting is komen vast te staan dat dit antennebeleid niet is vastgesteld. Voorts is niet gebleken dat ter zake van de plaatsing van antennes overigens gemeentelijk beleid is ontwikkeld. De rechtbank heeft het besluit dan ook terecht niet in strijd met gemeentelijk beleid geacht.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de installatie. In dit verband voert hij aan dat in de belangenafweging ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de installatie zich bevindt in een beschermd stadsgezicht en dat hij woont in een rijksmonument. Voorts is volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met mogelijk schadelijke gezondheidseffecten ten gevolge van UMTS-straling en met mogelijke geluidsoverlast afkomstig van de installatie.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen gebruik heeft kunnen maken. Nu het beschermd stadsgezicht zijn bescherming vindt in het conserverende bestemmingsplan "Sonsbeekkwartier-Vogelwijk 2006" en dat bestemmingsplan plaatsing van de installatie mogelijk maakt met binnenplanse vrijstelling, kan binnen het kader van de belangenafweging aan de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht niet de betekenis toekomen die [appellant] daaraan toegekend wil zien. Gelet op de omvang en de situering van de antenne en bijbehorende randapparatuur, waarbij de techniekkast op het dak grotendeels verscholen gaat achter de enkele meters boven het platte dak doorlopende gevel en de antenne en de bekabeling dezelfde kleur hebben als het metselwerk, heeft het college zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke uitstraling van de installatie verwaarloosbaar is. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel. De rechtbank heeft voorts de omstandigheid dat [appellant] in een rijksmonument woont in dit kader terecht niet relevant geacht.
Voor zover het de gezondheidsrisico's van UMTS-straling betreft, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat aansluiting mag worden gezocht bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven om te oordelen dat UMTS-masten niet bij woonbebouwing mogen worden opgericht (zie onder meer de uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr.
200508690/1). Voorts heeft de rechtbank terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 (in zaak nr.
200702242/1), waaruit volgt dat bij de beoordeling of voor een installatie als hier in geding in redelijkheid vrijstelling kan worden verleend aan stralingseffecten geen doorslaggevende betekenis toekomt. Reeds hierom leidt ook het betoog van [appellant], wat daarvan zij, dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de hoeveelheid straling die van de antenne-installatie afkomstig is en naar de effecten van langdurige blootstelling daaraan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
[appellant] heeft zijn stelling dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar zoemende en piepende geluiden afkomstig van de installatie pas in hoger beroep naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van zorgvuldigheid en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
392.