201005576/1/H2.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2010 in zaak nr. 09/1441 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2010, verzonden op 26 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 7 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.2. [appellant] heeft verzocht om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van de Belastingdienst van 21 augustus 2008, waarbij zijn verzoek om de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1997 op nihil te stellen, is afgewezen. [appellant] kan zich met dit besluit niet verenigen, omdat de Belastingdienst bij brief van 15 maart 2004 aan de curator in het faillissement van [appellant] de toezegging zou hebben gedaan dat deze aanslag op nihil zal worden gesteld.
Bij het besluit op bezwaar van 11 maart 2009 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de toevoeging is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak die juridisch dan wel feitelijk niet ingewikkeld is, zodat de aanvraag moet worden afgewezen. De raad heeft het besluit van 29 oktober 2008 tot afwijzing van de toevoeging, bij het besluit op bezwaar gehandhaafd op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de raad op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een geschil van feitelijke of rekenkundige aard, waarbij geen sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid, zodat de toevoeging terecht is geweigerd op grond van deze bepalingen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van toezeggingen van de kant van de Belastingdienst, blijkens de door [appellant] bij zijn toevoegingaanvraag overgelegde stukken, geen sprake is. De rechtbank maakt uit die stukken op dat sprake is geweest van een voorstel aan de curator waarop niet tijdig is gereageerd, waardoor het voorstel is vervallen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door ervan uit te gaan dat het voorstel tot nihilstelling van de aanslag over 1997 was vervallen, te zeer het standpunt van de partij waarmee hij in conflict was, heeft overgenomen, terwijl juist voor dat conflict een toevoeging was aangevraagd. Door toedoen en volharding van zijn advocaat is de volledige brief van de Belastingdienst van 15 maart 2004 boven tafel gekomen, waaruit kan worden afgeleid dat de Belastingdienst, juist omdat de curator niet heeft gereageerd, de gedane toezegging over de nihilstelling van de aanslag dient na te komen. Daarom was volgens [appellant] een toevoeging gerechtvaardigd.
2.4.1. Het geschil waarvoor [appellant] om een toevoeging heeft verzocht, spitst zich toe op de vraag of het verzoek om nihilstelling van de aanslag inkomstenbelasting 1997 door de Belastingdienst terecht is afgewezen. Van doorslaggevend belang hierbij is het antwoord op de vraag of de Belastingdienst in haar brief van 15 maart 2004 de toezegging heeft gedaan dat de aanslag inkomstenbelasting 1997 op nihil zal worden gesteld. Dit betreft een geschil van feitelijke aard waarvoor ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt geen toevoeging wordt verleend. Voorts biedt de stelling dat de volledige brief van 15 maart 2004 zonder rechtsbijstand van zijn advocaat niet boven tafel zou zijn gekomen, onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid waarin aanleiding bestond op grond van artikel 8, tweede lid, van het Brt een toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat te verlenen. De raad heeft de aanvraag om toevoeging derhalve terecht afgewezen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het voorstel tot nihilstelling van de aanslag over 1997 was vervallen, kan hieraan niet afdoen en verder onbesproken blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011